Instantie: Rechtbank Arnhem, 24 november 1988

Instantie

Rechtbank Arnhem

Samenvatting


Toewijzing vordering tot betaling materiele schadevergoeding nader
op te maken bij staat. Materiele schade betreft studievertraging, waardoor
studieschuld groter wordt en deelname aan arbeidsproces een jaar later zal
plaatsvinden. Toewijzing vordering tot betaling van ƒ 10.000,- als
immateriele schadevergoeding.

Volledige tekst

Gelet op het tegen de niet verschenen gedaagde verleende verstek;

Gezien de stukken;

Overwegende dat eiseres bij met de dagvaarding overeenstemmende conclusie
van eis stelt en vordert als is weergegeven in de hierna op te nemen
fotocopie van het exploit van dagvaarding;

Kosteloos ingevolge toevoeging nr. 563079 D, afgegeven door het Buro voor
Rechthulp te Arnhem d.d. 29 augustus 1988.

Vandaag, de een en dertigste augustus negentien honderd acht en tachtig;

heb ik, Warner Mink, wonende te Wijchen, deurwaarder bij de
Arrondissementsrechtbank te Arnhem en het Kantongerecht te Nijmegen en
aldaar kantoorhoudende aan de Nieuwstr. no. 12

op verzoek van D., wonende te Nijmegen, in deze zaak woonplaats kiezend
te Nijmegen aan de (…), ten kantore van het Vrouwenadvocatencollectief
aldaar, waarvan Mr. J.C.M. Kroon door haar tot procureur wordt gesteld,
alsmede woonplaats kiezend Arnhem aan de (…), ter griffie van de
Arrondissmentsrechtbank aldaar;

GEDAGVAARD

A., wonende te Nijmegen aan de (…) aldaar aan die gekozen woonplaats mijn
exploit doende en afschrift dezes latende aan:

Ik, deurwaarder, heb gedaagde gedagvaard om op donderdag, 15 september
negentien honderd acht en tachtig, ’s morgens om 9.30 uur (half tien), bij
procureur te verschijnen op de openbare terechtzitting van de
Arrondissementsrechtbank te Arnhem. Deze terechtzitting zal worden
gehouden in het Paleis van Justitie aan de (…) te Arnhem;

Op de terechtzitting zal eiseres, in de rest van dit stuk ook D. genaamd,
op de volgende gronden erna te noemen eis instellen tegen gedaagde, verder
ook A. te noemen;

D. is op 6 juli 1987 bijna door A. verkracht. Slechts omdat D. zich heftig
verzette, heeft A. zijn voornemen niet ten uitvoer kunnen brengen.

A. is door de Arrondissementsrechtbank te Arnhem bij vonnis d.d. 28
oktober 1987 van poging tot verkrachting veroordeeld tot een
voorwaardelijke gevangenisstraf van acht maanden. De rechtbank besloot tot
deze straf “gezien het geweldadige en lafhartige karakter van het
bewezenverklaarde, alsmede de grote psychische schade, die het feit bij
het slachtoffer teweeg heeft gebracht”.

D. kent A.: ze heeft wel eens bij hem en zijn vriendin de haren geknipt.
A. lokte haar op 6 juli 1987 naar zijn woning met de smoes, dat bij hem
en zijn vriendin de haren geknipt moeten worden. De vriendin van A. blijkt
niet thuis te zijn. Wanneer D. haar kappersspullen bij elkaar zoekt, pakt
A. haar beet, gooit haar op bed, gaat bovenop haar zitten. Met zijn knieen
houdt hij haar klem. Hij drukt een kussen op haar gezicht wanneer ze gilt.
Zijn hand legt hij om haar keel, knijpt deze dicht om haar te doen stoppen
met gillen.

A. bedreigt haar: ze mag niets tegen de politie of haar ouders of wie dan
ook zeggen van het gebeurde. A. zal haar wel weten te vinden, zijn
mannetjes op haar afsturen. Ze zal niet veilig zijn.

D. doet wel aangifte. De politie houdt A. op 8 juli aan.

De arts die D. op 7 juli ziet, constateert bij haar: 2 blauwe plekken in
de hals, pijnlijke schouderspieren, blauwe plekken op de bovenarm, en
pijnlijke bovenarmspieren, kneuzingen aan ribben en linkerflank,
oppervlakkige krassen rechterbovenarm en linkerbovenbeen boven de knie.
Haar kettinkje blijkt op 2 plaatsen gebroken te zijn.

De gevolgen van dit seksueel geweld zijn voor D. zeer groot. Zij ziet nog
steeds beelden van het gebeurde voor zich, kan het niet van zich afzetten.
’s Nachts wordt ze huilend wakker. Ze is bang om alleen over straat te
gaan, bang om na school alleen van het station naar haar huis te moeten
gaan. Op school gaat het slecht: veel lessen mist ze omdat ze niet meer
naar school durft. Gaat ze wel naar school, dan heeft ze last van
concentratiestoornissen, ze kan haar aandacht niet bij de les houden. Als
gevolg hiervan zal ze het schooljaar 1987/1988 over moeten doen.

A. heeft onrechtmatig jegens D. gehandeld, door te proberen haar te
verkrachten. De schade die D. hierdoor lijdt, is een rechtstreeks gevolg
van de onrechtmatige handelingen en zal door A. vergoed moeten worden.

De schade bestaat uit 2 componenten:

-Materiele schade: o.a. bestaande uit: De vertraging in haar opleiding
heeft tot gevolg, dat D. met een jaar vertraging aan het arbeidsproces kan
deelnemen. Zij lijdt hierdoor schade, bestaande uit het verschil tussen
loon, dat zij had kunnen verdienen (f 1.163,63 bruto per maand) en de
studiebeurs, die zij nu heeft ƒ 634,- per maand. D. ontvangt tijdens haar
studie een studiebeurs met aanvullende lening. Door de studievertraging
wordt haar studieschuld 12 x ƒ 125,- = ƒ 1.500,- groter.

-Immateriele schade:

de psychische schade, die D. heeft geleden en nog zal lijden in de
toekomst, is aanzienlijk groot en uiteindelijk nooit volledig in geld uit
te drukken en te vergoeden.

D. acht een bedrag van ƒ 10.000,- een passende vergoeding voor het leed,
dat zij lijdt en heeft geleden.

Toewijzing van dit bedrag zal in ieder geval tot gevolg hebben, dat A.
jarenlang, al is het dan alleen in zijn portemonnaie, geconfronteerd zal
blijven met het feit, dat hij D. leed heeft aangedaan. D. zal het haar
leven lang met zich meedragen.

Eiseres biedt uitdrukkelijk bewijs aan van haar stellingen met alle
middelen rechtens.

Op grond van het bovenstaande verzoekt zij de rechtbank: a. bij vonnis,
uitvoerbaar bij voorraad, gedaagde te veroordelen tot het betalen van een
schadevergoeding van ƒ 10.000,- terzake van immateriele schade, verhoogd
met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding;

b. bij vonnis gedaagde te veroordelen tot het betalen van een
schadevergoeding terzake van materiele schade, deze schade nader op te
maken bij staat, met verhoging van het schadebedrag met de wettelijke
rente vanaf de dag der dagvaarding.

Dit alles met veroordeling van gedaagde in de kosten van het geding.

De kosten hiervan zijn voor de deurwaarder ƒ 72,95 in debet.

Overwegende dat de vordering de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond
voorkomt, zodat deze kan worden toegewezen;

RECHTDOENDE:

Veroordeelt gedaagde om tegen behoorlijke kwijting aan eiseres te betalen
de somma van ƒ 10.000,- (tienduizend gulden), terzake van immateriele
schade vermeerderd met de rente als gevorderd.

Verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.

Veroordeelt gedaagde tot vergoeding aan eiseres van de in de dagvaarding
vermelde, door haar geleden en nog te lijden materiele schade, nader op
te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet en vermeerderd met de
rente als gevorderd.

Veroordeelt gedaagde in de proceskosten van deze procedure, aan de zijde
van eiseres tot aan deze uitspraak begroot op ƒ 992,95, waarvan te
betalen aan de griffier van deze rechtbank ƒ 917,95, te weten:

– ƒ 225 wegens in debet gesteld griffierecht;

– ƒ 72,95 wegens uitbrengen exploiten en opmaken processenverbaal door de
deurwaarder(s);

– ƒ 620 wegens salaris procureur van eiseres,

en het restant ad ƒ 75 aan de procureur van eiseres.

Rechters

Mr. N. van Raalte