Instantie: Nationale ombudsman, 8 september 1988

Instantie

Nationale ombudsman

Samenvatting


Verzoeker en zijn twee minderjarige dochters klagen over het feit dat
twee mannelijke politie-ambtenaren op 19 juni 1987 in het buurtcentrum Odeon
in Rotterdam de dochters hebben gefouilleerd en daarbij waren de
politie-ambtenaren onbetamelijk handtastelijk. Bovendien liet een van de
agenten zich sexistisch uit

De rapporteur (hoofdinspecteur) is van mening dat, gelet op de plaats
waar de fouillering plaatsvond, bij de hoofdingang van “Odeon”, dus in het
volle zicht en in aanwezigheid van tientallen anderen, zowel bezoekers, als
politie-ambtenaren, het niet waarschijnlijk is dat politiemensen zich aan het
verweten gedrag hebben schuldig gemaakt

De burgemeester is van mening dat slechts in extreme situaties,
waaronder hij de onderhavige gebeurtenis zeker niet rekent, vrouwen door
mannelijke politie-ambtenaren mogen worden gefouilleerd. Daarom had in dit
geval moeten worden gewacht op vrouwelijk politiepersoneel

Het is niet komen vast te staan dat de politie-mensen handtastelijk zijn
geweest en zich hebben bediend van sexistische of andere onoirbare
uitlatingen

Daarom wordt de klacht gegrond verklaard met betrekking tot de
fouillering als zodanig en niet gegrond met betrekking tot de wijze waarop de
politie zich daarbij heeft gedragen

Volledige tekst

KLACHT

Op 18 augustus 1987 ontving de Nationale Ombudsman een verzoekschrift
van de heer S. – mede namens zijn twee dochters – te Rotterdam ingediend door
het Justitieel Klachtenburo te Rotterdam, gedateerd 13 augustus 1987, met een
klacht over een gedraging van de gemeentepolitie te Rotterdam

Gelet op het verzoek is naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als
een gedraging van de burgemeester van Rotterdam, een onderzoek ingesteld

Op grond van de verstrekte gegevens is de klacht als volgt geformuleerd:

Verzoeker en zijn twee minderjarige dochters klagen over het feit dat
twee mannelijke politie-ambtenaren op 19 juni 1987 in het buurtcentrum Odeon
in Rotterdam de dochters hebben gefouilleerd

De agenten waren ter plaatse, aangezien kort daarvoor een vechtpartij
had plaatsgevonden, waarbij een mes zou zijn gebruikt. Bij de fouillering
van de meisjes waren zij onbetamelijk handtastelijk; bovendien liet een van
de agenten zich sexistisch uit

WETTELIJK KADER

Artikel 56 van het Wetboek van Strafvordering:

” – 1. De officier van Justitie of de hulpofficier, voor wien de
verdachte wordt geleid of die zelf den verdachte heeft aangehouden, kan, bij
het bestaan van ernstige bezwaren tegen dezen, bepalen dat hij aan zijn
lichaam of aan zijne kleeding zal worden onderzocht. (Sv. 154)

– 2. De overige opsporingsambtenaren zijn bevoegd den aangehoudene tegen
wien ernstige bezwaren bestaan, aan zijne kleeding te onderzoeken

– 3. Tijdens het gerechtelijk vooronderzeok geldt bovendien de bepaling
van artikel 195. (JSv. 95-2, 487-1)”

ONDERZOEK

In het kader van het onderzoek werd de burgemeester van Rotterdam
verzocht te laten weten wat zijn standpunt over de klacht is

Tevens werd gevraagd afschriften toe te zenden van de stukken die op de
klacht betrekking hebben. Vervolgens werd betrokkene in de gelegenheid
gesteld op de verstrekte inlichtingen te reageren

Het resultaat van het onderzoek is als verslag van bevindingen
toegestuurd aan betrokkenen

Verzoeker en de burgemeester van Rotterdam deelden mede zich met de
inhoud van het verslag te kunnen verenigen

BEVINDINGEN

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

Op 19 juni 1987, omstreeks 23.10 uur, werd door de beheerder van een
wijkgebouw te Rotterdam om politie-assistentie verzocht in verband met
onenigheid onder de bezoekers. Vier ter plaatse gekomen agenten stelden vast
dat een der mannelijke bezoekers met een mes was gestoken

Deze man werd door personeel van de GGD overgebracht naar het Academisch
Ziekenhuis Dijkzigt

Aangezien de toedracht van de vechtpartij niet duidelijk was, en omdat
zowel de dader(s) als het steekwapen onvindbaar bleken, besloten de betrokken
politie-ambtenaren alle bezoekers te fouilleren

Twee (hoofd)agenten stelden zich op bij de -uitgang van het gebouw en
verrichtten bij elke bezoeker een fouillering. Aangezien niet direct
vrouwelijk politiepersoneel beschikbaar was, werden de aanwezige vrouwelijke
bezoekers door de mannelijke politie-ambtenaren gefouilleerd

Verzoekers dochters hebben verklaard dat bij deze fouillering “bij veel
meisjes handtastelijkheden plaatsvonden”. Bij hen beiden werd het onderzoek
door twee politie-ambtenaren gelijktijdig uitgevoerd: “terwijl de een haar
borsten betastte, betastte de ander haar kruis”. Een van de agenten zou zich
sexistisch hebben uitgelaten en onder meer hebben gezegd: “je vindt het wel
lekker”

De fouillering bestond volgens de politie uit het kijken in tasjes, het
doorzoeken van jaszakken en het zeer oppervlakkig afkloppen van de zijkanten
æ
het lichaam. De politie verklaarde later dat een en ander in een
gemoedelijke sfeer plaatsvond en met de “grootst mogelijke omzichtigheid”
werd uitgevoerd

Voorts verklaarde de politie dat geen der bezoekers of bezoeksters
bezwaar maakte tegen de wijze waarop de fouillering werd verricht

Na enige tijd kwam bij dit onderzoek ook de die nacht als chef van
dienst fungerende hoofdinspecteur ter plaatse. Op dat moment bevonden zich
nog slechts enkele bezoekers in het pand

Hij verklaarde later over het gebeurde onder meer het volgende:

“…Ik, (…), zag dat de ontruiming kennelijk op een gemoedelijke wijze
geschiedde. Er werd gelachen door mensen die het gebouw hadden (moeten)
verlaten. Niets wees op een gespannen toestand tussen politie en publiek

Ik zag voorts dat door de politiemensen aan de uitgang van Odeon ook
vrouwelijke bezoekers werden gefouilleerd

Ik vond – en vind – dat niet gewenst doch besloot gelet op

– de sfeer ter plaatse,

– het feit dat zich nog slechts enkele bezoekers in het pand bevonden,

– het feit dat geen van de bezoekers bezwaar maakten tegen de
fouillering niet in te grijpen

Wel heb ik nauwlettend toegezien op de verdere ontruiming van het pand
en met name op de bejegening van vrouwelijke bezoekers door politiepersoneel

Ik zag daarbij dat een ieder op vriendelijke wijze te woord werd gestaan
en dat vrouwelijke bezoekers zeer omzichtig werden benaderd, zodanig zelfs
dat ik betwijfel of een mes zou zijn gevonden zo een der bezoeksters dat bij
zich had

Concreet ten aanzien van de onderhavige klacht merk ik het volgende op:

– Ik heb niet gezien dat de twee in de klacht genoemde meisjes
onbetamelijk werden betast zoals omschreven werd in de klacht van het
Justitieel Klachtenbureau noch heb ik de daarin vermelde verbale uitlatingen
gehoord

– Uit niets ter plaatse bleek mij dat een dergelijke benadering zou
hebben plaatsgevonden. Ik verwijs hierbij naar het hiervoor vermelde t.a.v.
de sfeer ter plaatse

(…)

Voorts ben ik, rapporteur van mening dat, gelet op de plaats waar de
fouillering plaatsvond, bij de hoofdingang van “Odeon”, dus in het volle
zicht en in aanwezigheid van tientallen anderen, zowel bezoekers als
politie-ambtenaren, het niet waarschijnlijk is dat politiemensen zich aan het
verweten gedrag hebben schuldig gemaakt…”

De burgemeester deelde voorts mede dat ook een nader onderzoek onder de
beide betrokken politiefunctionarissen geen aanknopingspunten opleverde die
de lezing van verzoeker – c.q. van zijn dochter – met betrekking tot de
onderhavige klacht konden bevestigen

Hij vatte zijn reactie op deze klacht als volgt samen:

“…Ik constateer derhalve dat de verklaringen van de klager en de
verklaringen van de politie op essentiele punten uiteenlopen

In het algemeen ben ik van mening dat vrouwen nimmer door mannelijke
politie-ambtenaren mogen worden gefouilleerd. Slechts in extreme situaties,
waaronder ik de onderhavige gebeurtenis zeker niet reken, kan ik mij een
uitzondering op deze regel voorstellen

In het onderhavige geval had mijns inziens de komst van vrouwelijk
politiepersoneel moeten worden afgewacht. Voorts kan mijns inziens de vraag
worden gesteld of in casu voldoende juridische termen aanwezig waren om alle
aanwezigen aan een fouillering te onderwerpen. Artikel 56, tweede lid, van
het Wetboek van Strafvordering spreekt in dit verband nl. van het fouilleren
van de kleding van “den aangehoudene, tegen wien ernstige bezwaren bestaan”

Gelet op de aard van het voorgevallen delict acht ik adequaat
politieoptreden zoals in casu, op zichzelf begrijpelijk, doch op het punt van
fouillering van vrouwen afkeurenswaardig…”

In reactie op de voorgelegde informatie deelde het Justitieel
Klachtenburo onder meer mede dat de verklaringen van de politie onvoldoende
bewijs vormen “voor de stelling dat er ten aanzien van de meisjes geen
seksueel geweld zou hebben plaatsgevonden”

Voorts benadrukte het Justitieel Klachtenburo dat de meisjes hun
verklaring over het gebeurde later nog eens hadden bevestigd en dat deze
verklaring mede werd ondertekend door een getuige. Voor het overige werd de
klacht gehandhaafd

OVERWEGINGEN

De beslissing van de politie om een menigte mensen collectief en zonder
aanzien des persoons aan een fouillering te onderwerpen was louter gebaseerd
op de veronderstelling dat zich onder die menigte mogelijkerwijs de dader
bevond van een steekpartij die kort daarvoor had plaatsgevonden

Deze veronderstelling bood onder de gegeven feiten en omstandigheden
geen rechtvaardiging voor het toepassen van dit dwangmiddel

De fouillering vond jegens de afzonderlijke betrokkenen geen grondslag
in het Wetboek van Strafvordering, aangezien er geen sprake was van
aangehoudenen “tegen wie ernstige bezwaren bestaan” De verrichte handelingen
waren derhalve onrechtmatig, ook jegens de dochters van verzoeker

Het feit dat zij werden gefouilleerd door mannelijke
politiefunctionarissen was daarenboven in strijd met de algemeen aanvaarde
norm dat vrouwen – behoudens extreme uitzonderingssituaties, waarvan hier
geen sprake was – niet behoren te worden gefouilleerd door mannelijke
politie-ambtenaren

Op dit punt is de klacht van verzoeker – c.q. van zijn dochters gegrond

Feitelijk is niet vastgesteld of de betrokken politiefunctionarissen
zich onbetamelijk handtastelijk tegenover verzoekers dochters hebben gedragen.
Evenmin is feitelijk vastgesteld of zij zich daarbij hebben bediend van
sexistische of anderszins onoirbare uitlatingen

Gegeven echter de niet weersproken kalme sfeer waarin een en ander zich
heeft voltrokken, alsmede gezien het feit dat de fouillering werd verricht
“in het volle licht en in aanwezigheid van tientallen anderen, zowel
bezoekers als politie-ambtenaren”, is het niet aannemelijk dat de politie
zich op de door verzoekers dochters aangeduide wijze heeft misdragen

Op dit punt wordt de klacht derhalve niet gegrond geacht

OORDEEL

De onderzochte gedraging van de gemeentepolitie te Rotterdam, die wordt
aangemerkt als een gedraging van de burgemeester van Rotterdam, is niet
behoorlijk op het punt van de fouillering als zodanig en behoorlijk met
betrekking tot de wijze waarop de politie zich daarbij heeft gedragen

Rechters

mr. drs. M. Oosting