Instantie: Raad van Beroep Arnhem, 20 juli 1988

Instantie

Raad van Beroep Arnhem

Samenvatting


Nadat klaagster laatstelijk van 10 januari 1983 tot en met 31 juli 1983
als onderwijzeres in dienstbetrekking werkzaam was geweest, ontving zij een
uitkering krachtens de werkloosheidswet (WW) tot en met 27 januari 1984. De
aangevraagde uitkering ingevolge de Wet Werkloosheidsvoorziening (WWV) werd op
8 september 1987 afgewezen

De Raad:

De werkloosheid van klaagster is ingetreden voor 23 december 1984, dus
op een tijdstip waarop de gewraakte kostwinnersbepaling nog gold en ongelijke
behandeling op grond van het communautaire recht nog niet verboden was

Een en ander betekent echter nog niet zonder meer dat bedoelde bepaling
vanaf 23 december 1984 (een nadeling) effect jegens klaagster kan sorteren

Immers, artikel 4, lid 1 van richtlijn 79/7, waarin is neergelegd het
beginsel van gelijke behandeling, heeft blijkens de arresten van het Hof van 4
december 1986 (zaak 71/85, FNV) en van 24 maart 1987 (zaak 286/85, Mc Dermott
en Cotter) rechtstreekse werking vanaf 23 december 1984

Uit het op 24 juni 1987 door het Hof gewezen arrest (zaak 384/85,
Clarke) moet worden afgeleid dat artikel 4, lid 1 van richtlijn 79/7 ook geen
discriminerende gevolgen van vroeger wetsbepalingen toestaat

De Raad kan gelet op het systeem van de WWV tot geen andere conclusie
komen dan dat bij de vaststelling van de periode waarover de gehuwde vrouw
vanaf 23 december 1984 maximaal aanspraak heeft op uitkering niet (mede) in
aanmerking kan worden genomen de periode liggend tussen de 1e werkloosheidsdag
en 23 december 1984 aangezien in deze periode nu eenmaal geen uitkering is
genoten. Zulks zou immers leiden tot een ongeoorloofd discriminatoir
rechtsgevolg

Raad vernietigt de bestreden beslissing en bepaalt dat verweerder een
nieuwe beslissing dient te nemen met inachtneming van het in deze uitspraak
overwogene

Volledige tekst

Rechters

Mr. H.R. Huges-Borgerhoff Mulder als voorzitter, E.W.M. van Amerongen enJ.H. de Bes als leden