Instantie: Centrale Raad van Beroep, 25 mei 1988

Instantie

Centrale Raad van Beroep

Samenvatting


De arbeidsovereenkomst tussen mw. X. en haar werkgever is ontbonden
wegens een verstoorde verhouding, die het gevolg is van de door X. ten
opzichte van de directeur geuite beschuldigingen. Mw. X. beschuldigt de
directeur van ongewenste intimiteiten en er bestaat een conflict over de
verlofdagen. De verstoring van de arbeidsverhouding is in overwegende mate,
volgens de Detam, aan mw. X. te wijten, nu zij teneinde verandering te brengen
in de naar haar oordeel ontstane onwerkbare situatie, koos voor de weg van
ontbinding van de arbeidsovereenkomst door tussenkomst van de kantonrechter
De ingetreden werkloosheid mist dan ook het onvrijwillig karakter, op
welke grond geen recht op uitkering bestaat

Hiertegen heeft mw. X. beroep ingesteld. De Raad van Beroep te
Amsterdam heeft bij uitspraak van 2 maart 1987 het tegen voormelde beslissing
ingestelde beroep ongegrond verklaard. Hiertegen is eiseres in hoger beroep
gegaan

De Centrale Raad (verder Raad) is van oordeel dat de beeindiging van de
dienstbetrekking als niet onvrijwillig van aard moet worden beschouwd.
Werkloosheid die het gevolg is van een zelf genomen ontslag moet als regel het
onvrijwillig karakter worden ontzegd, tenzij van de betrokkene in redelijkheid
niet gevergd kon worden het dienstverband nog langer te laten voortduren.
Dit laatste is voor de Raad niet komen vast te staan. Eiseres werd door
haar werkgever benaderd op een wijze die zij als hinderlijk heeft ervaren en
dit is de reden voor haar geweest om haar dienstbetrekking te willen
beeindigen. Daarmee is volgens de Raad nog niet vastgesteld dat van eiseres
redelijkerwijs niet gevergd kon worden haar werkzaamheden voort te zetten
totdat zij er in geslaagd zou zijn elders passend werk te vinden

De Raad wil aannemen dat eiseres heeft omgezien naar een andere
werkkring (raadplegen van advertenties en het bezoeken van het GAB). Dat de
werkomstandigheden voor eiseres zo onhoudbaar werden dat zij dringend op ander
werk was aangewezen, daarvan heeft zij echter geen blijk gegeven. Ook van
ziekmeldingen in verband met voor haar te hoog opgelopen spanningen in de
werksfeer blijkt niet

Daarom ook komt de Raad tot de conclusie dat de in geding zijnde
werkloosheid door gedaagde terecht als niet onvrijwillig van aard is
aangemerkt. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd

Volledige tekst

Rechters

Mr. C.G. Kasdorp als voorzitter en Mr. M.I. ’t Hooft en Mr. G.B.J. vander Holst als leden