Instantie: Rechtbank ‘s-Gravenhage, 25 april 1988

Instantie

Rechtbank ‘s-Gravenhage

Samenvatting


Partijen zijn elf jaar gehuwd geweest en zij hebben twee kinderen.
Partijen zijn buiten gemeenschap van goederen gehuwd

Vast staat dat de rolverdeling in het huwelijk de vrouw heeft afgehouden
van eigen directe inkomstenverwerving en dat mede die rolverdeling hem in
staat heeft gesteld het inkomen te verwerven waaruit hij de voorziening in
pensioen heeft kunnen treffen

De pensioenvoorziening valt onder de gemeenschappelijke goederen die
moeten worden verdeeld. Op verzoek van beide partijen zal de notaris dit
verder moeten afhandelen

Volledige tekst

Gezien de stukken van het geding

Overweegt ten aanzien van de feiten:

Blijkens authentieke bewijsstukken zijn partijen op 18 januari 1979 te
A. met elkaar gehuwd en hebben zij twee thans nog minderjarige kinderen

Bij zakelijk met de dagvaarding overeenstemmende conclusie van eis heeft
de man op grond van duurzame ontwrichting van het huwelijk echtscheiding
subsidiair scheiding van tafel en bed gevorderd met een bijkomende vordering
tot scheiding en deling van de gemeenschappelijke goederen

De vrouw heeft zich bij conclusie van antwoord gerefereerd terzake van
de vorderingen van de man. In reconventie heeft zij een bijdrage tot het
levensonderhoud van haarzelf en de kinderen gevorderd van f.7.000,– per maand
en heeft zij gevorderd de man te veroordelen de contante waarde van zijn
ouderdomspensioen door bescheiden te staven en dit bij helfte af te rekenen
In conventie is de man bij zijn vorderingen gebleven. Bij antwoord in
reconventie heeft hij geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen van de
vrouw en heeft hij aangeboden gedurende maximaal zes jaar een bijdrage ten
behoeve van de vrouw te betalen van f.2.775,– per maand, met uitsluiting van
de wettelijke indexering. Na voortgezet debat zijn partijen zowel in
conventie als in reconventie bij hun standpunt gebleven en hebben zij bewijs
van hun stellingen aangeboden

Partijen hebben tenslotte de stukken overgelegd en vonnis gevraagd

Overweegt ten aanzien van het recht:

in conventie:

1. De gestelde duurzame ontwrichting van het huwelijk is niet bestreden
en staat dus in rechte vast, zodat de daarop steunende niet weersproken
vordering tot echtscheiding als op de wet gegrond voor toewijzing vatbaar is

2. Ook de bijkomende vorderingen kunnen als niet bestreden en op de wet
gegrond worden toegewezen

in reconventie:

3. Met betrekking tot de vordering tot levensonderhoud overweegt de
Rechtbank het volgende. De vrouw heeft een bijdrage gevorderd voor haarzelf
en de kinderen van f.7.000,– per maand

De man heeft hiertegen verweer gevoerd, stellende dat de vrouw in staat
moet worden geacht, althans gedeeltelijk, in haar eigen onderhoud te voorzien
en dat zijn draagkracht een dergelijke bijdrage niet toelaat

4. De Rechtbank is van oordeel dat van de vrouw, hoewel zij in het
verleden aan het arbeidsproces heeft deelgenomen en in het bezit is van enkele
diploma’s, niet verlangd mag worden dat zij volledig in haar eigen onderhoud
voorziet, nu zij de zorg draagt voor twee kinderen in de leeftijd van een en
vijf jaar

De Rechtbank acht de vrouw wel in staat om een part-time functie van
beperkte omvang te vervullen. Nu niet gebleken is dat de vrouw momenteel
eigen inkomsten geniet, staat haar behoefte aan een bijdrage van de man vast

5. Het inkomen van de man bedroeg over 1986 f.151.183,– bruto per jaar
Bij de behandeling van de voorlopige voorzieningen is door de man niet
betwist dat dit salaris in juli 1987 met f.8.000,– bruto is verhoogd. De
door hem genoten onkostenvergoedingen zijn niet meer dan kostendekkend en
kunnen niet als inkomen worden gezien

Bij het berekenen van zijn netto besteedbaar inkomen zal de Rechtbank
uitgaan van het navolgende. De verwervingskosten van de man bedragen
f.7.348,– per jaar. Tevens zal worden rekening gehouden met de door hem
betaalde hypotheekrente. Met de rente op het continu-krediet zal slechts
gedeeltelijk rekening worden gehouden, aangezien niet gebleken is dat de
hoofdsom op het moment dat partijen uit elkaar gingen meer bedroeg dan de door
de vrouw bij voorlopige voorzieningen gestelde f.13.500,–. Het feit dat
het kredietplafond is verhoogd tot f.40.000,– en de verwachting van de man
dat hij genoodzaakt zal zijn om in de toekomst gelden tot een dergelijk bedrag
op te nemen leggen voor de berekening van zijn draagkracht op dit moment geen
gewicht in de schaal. Ook met de premies van de levensverzekeringen is
slechts ten dele rekening gehouden, en wel voorzover deze verzekeringen
bedoeld zijn als oudedagsvoorziening. Rekening houdend met het bovenstaande
resteert voor de man een netto maandinkomen van omstreeks f.8.150,–. De
man heeft de volgende kosten. Zijn woonkosten bedragen f.1.755,– per
maand. Dit betreft zowel de aflossing op de hypotheek voor zijn nieuwe
woning als die op de na verkoop van de echtelijke woning resterende schuld
Aan aflossing op het doorlopend krediet betaalt de man f.250,– per
maand. De premie van de levensverzekeringen bedraagt omstreeks f.573,– per
maand. Aan onroerend goedbelasting betaalt hij f.123,– per maand en zijn
verwervingskosten bedragen f.612,– per maand. De man heeft aangeboden ten
behoeve van zijn kinderen een bedrag van f.280,– per maand en per kind te
betalen. Deze bijdrage zal niet, zoals de vrouw wenst, thans worden
vastgesteld, maar bij het na te melden ouderverhoor

De vrouw heeft geen bijzondere kosten opgevoerd

6. Rekening houdend met al het bovenstaande acht de Rechtbank een door
de man te betalen bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw van
f.3.500,– in overeenstemming met de wettelijke maatstaven. De Rechtbank
heeft hierbij tevens rekening gehouden met het fiscale voordeel dat de man als
gevolg van de betaling van de bijdrage kan verwerven. De Rechtbank is
voorts van oordeel dat onvoldoende is gebleken van feiten of omstandigheden
die zouden kunnen leiden tot maximering van de uitkeringsduur en tot
uitsluiting van de wettelijke indexering

7.1. Terzake van de berekening en de afrekening van het opgebouwde
pensioen overweegt de Rechtbank het volgende

7.2. De vrouw heeft gesteld dat deze pensioenrechten gezien moeten
worden als het resultaat van de gemeenschappelijke inspanning van beide
partijen. Door haar inzet, in goed overleg met de man, voor het huishouden
en de kinderen, -waarvoor zij eigen inkomstenverwerving opgaf-, heeft zij de
man in staat gesteld een goed inkomen (voor het gezin) en een goed pensioen
(voor man en vrouw) te verwerven

7.3. De man heeft verrekening van het pensioen van de hand gewezen,
reeds omdat partijen buiten gemeenschap van goederen zijn gehuwd. Hij acht
de vrouw in staat uit de door hem te betalen alimentatie en eventuele eigen
inkomsten zelf een pensioenvoorziening te treffen

7.4. De Rechtbank kan de man daarin niet volgen

De uitsluiting van gemeenschap van goederen heeft ook in het standpunt
van de man, die met het oog daarop scheiding en deling heeft gevorderd, niet
verhinderd, dat partijen over gemeenschappelijke goederen beschikken

En de man ziet over het hoofd, dat het de vrouw niet gaat om de na de
echtscheiding op te bouwen voorzieningen, maar om hetgeen tot dan toe reeds is
opgebouwd

7.5. Door de man is niet betwist, dat de rolverdeling in het huwelijk de
vrouw heeft afgehouden van eigen directe inkomstenverwerving en dat mede die
rolverdeling hem in staat heeft gestelt het inkomen te verwerven waaruit hij
de voorziening in pensioen heeft kunnen treffen

Op deze wijze is mogelijk zowel het loon als de daaruit betaalde
pensioenvoorziening te beschouwen als de opbrengst niet slechts van de
arbeidsprestatie van de man, maar evenzeer van de hem tot die prestatie in
staat stellende ondersteuningsprestaties van de vrouw. Aldus zou de
besteding van een deel van ’s mans inkomsten in een pensioenvoorziening als
een belegging van de beloning van de prestaties van beide echtgenoten te
beschouwen zij en, gericht zijnde op beider behoeftevoorziening nadat de
arbeidsprestaties ten einde zijn gekomen, een bate kunnen vormen welke aan de
echtgenoten gemeenschappelijk toekomt, ondanks het ontbreken van een
huwelijksgoederengemeenschap

7.6. Dit zo zijnde, komt de Rechtbank niettemin niet tot toewijzing van
de vordering van de vrouw. Partijen zijn het er immers over eens, dat zij
gemeenschappelijke goederen hebben te scheiden en te delen; de vrouw heeft
zich gesteld achter de desbetreffende vordering van de man

Gelet daarop is een afrekening, nog wel bij helfte van (de contante
waarde van) een van die gemeenschappelijke goederen, zonder verband met de
scheiding en deling van wat partijen overigens gemeen hebben, thans niet op
haar plaats. De door partijen gekozen of anders bij dit vonnis aangewezen
notaris kan de verrekening betrekken bij hetgeen partijen overigens scheiden
en delen, zo bij de bepaling van wat gemeenschappelijk is, komt vast te staan
dat de pensioenvoorziening daaronder valt

in conventie voorts:

8. Alvorens over de gezagsvoorziening te beslissen, zal de Rechtbank een
verhoor van partijen bevelen. Iedere partij dient daartoe te worden
opgeroepen door haar eigen procureur

RECHTDOENDE:

in conventie:

Spreekt uit de echtscheiding tussen . en . gehuwd op 18 januari 1979 te
Alphen aan den Rijn

Beveelt de scheiding en deling van de gemeenschappelijke goederen,
voorzover aanwezig

Benoemt, voor het geval partijen het over de keuze van een notaris niet
eens worden, tot notaris ten overstaan van wie verdeling behoort te worden tot
stand gebracht:

mr. F.G. Struben, notaris te Alphen aan den Rijn, dan wel diens
plaatsvervanger

Benoemt, voor het geval een partij weigert of nalatig blijft tot de
verdeling mede te werken, tot onzijdig persoon volgens de wet:

voor de man mr. W.M.A. Kalkman, kantoorhoudende te Leiden,

voor de vrouw mr. M.P. Roest, kantoorhoudende te Leiden

Bepaalt het verhoor van partijen ter voorziening in het gezag over hun
minderjarige kinderen:

—– geboren op 26 mei 1983 te —-

—– geboren op 27 januari 1987 te —-

en ter eventuele bepaling van een bijdrage in de kosten van verzorging
en opvoeding voor de Tweede Enkelvoudige Kamer van deze Rechtbank op:

donderdag 30 juni 1988 te 13.45 uur,

in het gebouw van het Kantongerecht te Leiden, Rapenburg 19

in reconventie:

Veroordeelt de man om van de dag dat het vonnis van echtscheiding zal
zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand tegen kwijting aan
de vrouw tot haar levensonderhoud uit te keren een bedrag van f.3.500,– per
maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen

Wijst af het meer of anders gevorderde

in conventie en in reconventie:

Bepaalt dat iedere partij de eigen kosten van dit proces zal dragen

Rechters

mr F.C.H.M. Robbers