Instantie: Gerechtshof Arnhem, 15 maart 1988

Instantie

Gerechtshof Arnhem

Samenvatting


Het Hof acht VTV (Vrouwen tegen Verkrachting) niet-ontvankelijk in haar
vordering tegen de Hoofdofficier. Het Hof acht VTV in haar vordering tegen
de Staat wel ontvankelijk

Het Hof is met de president van oordeel, dat het wegzenden van
verdachten door het Openbaar Ministerie ondanks een rechterlijk bevel tot
gevangenneming respectievelijk gevangenhouding, op de door de president
aangegeven gronden in strijd is met de wet. Nu de wet, met name artikel 69
Sv., uitdrukkelijk de mogelijkheid geeft tot opheffing van voorlopige
hechtenis door tussenkomst van de rechter, op vordering van de Officier van
Justitie, is het Openbaar Ministerie ook naar het oordeel van het Hof gehouden
een dergelijke opheffing – ook indien naar de mening van het Openbaar
Ministerie noodzakelijk is wegens een tekort aan celruimte – slechts na te
streven langs de door de wet aangegeven weg. In zoverre zal de Staat dan
ook geen beroep openstaan op het bestaan van een overmachtssituatie ter
disculpatie van het wegzendbeleid buiten deze door de wet gegeven weg om

De rechter zal aldus in zijn beslissingen omtrent opheffing van
voorlopige hechtenis niet alleen gewichtige redenen van maatschappelijke
veiligheid en de gezondheid of veiligheid van personen (waaronder ook die van
slachtoffers van seksueel geweld kunnen zijn begrepen) maar ook een
eventueel –
ondanks in redelijkheid van de Staat te vergen maatregelen tot opheffing
daarvan en tot efficient gebruik van de bestaande celruimte – nog bestaand
cellentekort in zijn overwegingen mede kunnen en moeten betrekken

Volledige tekst

Het geding in hoger beroep:

Appellante – verder ook: VTV – heeft bij exploit van 22 december 1986
met gelijktijdige dagvaarding van geintimeerde – verder ook: De Staat en de
Hoofdofficier – bij dit hof beroep ingesteld tegen genoemd vonnis, waarbij
VTV niet-ontvankelijk is verklaard in haar vordering tegen de Hoofdofficier,
en haar vordering tegen de Staat is afgewezen

VTV heeft bij memorie van grieven een zevental grieven tegen het vonnis
aangevoerd, en geconcludeerd het vonnis te vernietigen en opnieuw rechtdoende
in een arrest, uitvoerbaar bij voorraad:

1. Geintimeerden te gebieden ingeval in strafzaken tegen verdachten van
verkrachting, aanranding en de bijzondere strafbepalingen van deze misdrijven
de bevoegdheid gegeven in artikel 69 lid 3 Wetboek van Strafvordering wordt
gehanteerd, daadwerkelijk een vordering strekkende tot opheffing of schorsing
van de voorlopige hechtenis in te dienen

2. Geintimeerden te veroordelen tot betaling van een dwangsom van ƒ
100.000,– voor iedere keer dat zij in gebreke blijven aan het onder 1. te
geven verbod te voldoen

3. Geintimeerden te veroordelen in de kosten van beide instanties

Geintimeerde hebben bij memorie van antwoord terzake verweer gevoerd en
hunnerzijds incidenteel beroep ingesteld onder aanvoering van twee grieven,
en geconcludeerd in het principaal beroep tot bekrachtiging – onder
verbetering van gronden – van het vonnis en in het incidenteel appel tot
vernieting van het vonnis en tot alsnog niet-ontvankelijk verklaren van VTV in
haar vorderingen, in beide gevallen met veroordeling van VTV in de kosten

VTV heeft bij memorie van antwoord in het incidenteel beroep verweer
gevoerd en geconcludeerd in het principaal appel tot persistit en in het
incidenteel beroep tot bekrachtiging van het vonnis, zonodig met verbetering
van gronden, alles met veroordeling van geintimeerden in de kosten

Vervolgens hebben partijen onder overlegging der stukken arrest gevraagd

De grieven:

In de grieven, door VTV in het principaal beroep tegen het vonnis
ontwikkeld, worden de volgende overwegingen van de president bestreden:

Grief 1:

“In verband met een landelijk tekort aan cellen, kunnen niet alle
verdachten ten aanzien van wie de rechtbank de gevangenhouding heeft bevolen
of heeft verlengd, ook daadwerkelijk in een Huis van Bewaring worden
geplaatst of vastgehouden. Zulks heeft ertoe geleid, dat het Openbaar
Ministerie verdachten in vrijheid stelt .”

Grief 2:

“Na zijn (verdachte’s) vrijlating heeft hij zowel schriftelijk als
telefonisch contact met slachtoffer gezocht, overigens klaarblijkelijk wel
met goede bedoelingen .”

Grief 3:

“Als orgaan van de Staat bezit de Hoofdofficier in deze hoedanigheid
geen rechtspersoonlijkheid, zodat hij in het algemeen niet in rechte kan
worden betrokken. Weliswaar zijn uitzonderingen op dit beginsel mogelijk,
maar een zodanige uitzondering doet zich hier (lees:niet) voor

VTV zal daarom in haar vordering tegen de Hoofdofficier niet
ontvankelijk worden verklaard .”

Grief 4:

“Het overige gevorderde is evenmin toewijsbaar. De vorderingen zijn
zeer verstrekkend en laten geen enkele ruimte voor een genuanceerde
beoordeling van elk afzonderlijk geval. Zulks zou een ingrijpen zonder meer
in het beleid van het Openbaar Ministerie betekenen zulks terwijl in het
algemeen slechts ruimte is voor een marginale toetsing

Het Openbaar Ministerie dient zijn bevoegdheden te kunnen gebruiken
rekening houdend met de specifieke omstandigheden van elk concreet geval.
Daarin past geen gebod of verbod dat dat geen enkele ruimte laat voor een
individuele beoordeling. Daarin past evenmin dat bepaalde categorieen van
verdachten van die individuele beoordeling uitgezonderd zouden worden. De
gevorderde voorzieningen zullen daarom worden geweigerd .”

Grief 5:

“Het cellentekort in de Huizen van Bewaring heeft ertoe geleid, dat een
aantal van de zich in voorlopige hechtenis bevindende verdachten hun
voorarrest, althans een deel daarvan, in een politieburo moeten doorbrengen
.”

Grief 6:

“Dat het Openbaar Ministerie (…) in een situatie is komen te verkeren,
waarin het (…) een aantal verdachten ten aanzien van wie de rechtbank de
voorlopige hechtenis heeft bevolen, vanwege plaatsgebrek in de Huizen van
Bewaring moet wegzenden. Het is ook juist, dat het Openbaar Ministerie, door
deze omstandigheden gedwongen, ernaar streeft om de wel beschikbare celruimte
te gebruiken voor de meest ernstige gevallen en met het oog daarop een
wegzendbeleid met prioriteiten heeft vastgesteld .”

Grief 7:

“Deze wettelijke norm is echter niet geschreven ten behoeve van
slachtoffers van delicten in het algemeen, noch voor de categorie
slachtoffers waarvoor eiseres opkomt. Bovendien kan de vordering niet worden
toegewezen op grond van het onder 8 overwogene .”

De grieven, in het incidenteel beroep door geintimeerden tegen het
vonnis ontwikkeld, hebben de volgende zakelijke inhoud:

Grief 1:

De president heeft ten onrechte VTV ontvankelijk geacht in haar
vordering tegen de staat

Grief 2:

De president heeft ten onrechte overwogen dat het wegzendbeleid in
strijd is met de wet en op basis daarvan is proceskosten gecompenseerd

De vaststaande feiten:

1. VTV heeft haar grieven 1 en 2 gericht tegen de daarin aangevochten
overwegingen van de president (zie hierboven) over hetgeen feitelijk
vaststaat

2. Nu overigens geen grieven tegen de feitelijke vaststellingen door de
president in rechtsoverweging 1 van zijn vonnis zijn aangevoerd, zal het hof
voor het overige van de aldus vastgestelde feiten uitgaan

3. Ten aanzien van grief 1 van VTV- diene het volgende:

Het hof acht deze grief niet gegrond

Het is een feit van algemene bekendheid, dat de feitelijke situatie in
Nederland thans zo is, dat in verband met een landelijk tekort aan cellen
niet alle verdachten, ten aanzien van wie de rechter de voorlopige hechtenis
heeft bevolen of het verlengd, ook daadwerkelijk in een huis van bewaring
kunnen worden geplaatst of vastgehouden

De vaststelling daarvan, (los van enig oordeel over oorzaak en
mogelijkheden tot opheffing daarvan, en de over vraag, of het aanwezige
cellenbestand zo efficient mogelijk wordt benut) door de president is juist.
Eveneens is juist, dat de president heeft vastgesteld, dat het cellentekort
ertoe heeft geleid, dat het Openbaar Ministerie verdachten in vrijheid stelt
(zulks los van enig oordeel over de juistheid van vrijheid van bepaalde
verdachten om die reden)

4. Het hof acht grief 2 van VTV gegrond

Het is het hof niet duidelijk, waar de president uit heeft kunnen
afleiden, dat zou vaststaan, dat de betrokken verdachte “klaarblijkelijk wel
met goede bedoelingen” contact zou hebben gezocht

Deze grief betreft echter niet een de beslissing van de president
dragende overweging, dus de gegrondbevinding van de grief kan niet leiden tot
een ander oordeel dan dat van de president

Beoordeling van het geschil in het principaal en incidenteel beroep:

5. De ontvankelijkheid van VTV in haar vordering tegen de Hoofdofficier:

De president heeft VTV in haar vordering tegen de Hoofdofficier
niet-ontvankelijk verklaard, welke beslissing door VTV in haar grief 3 wordt
bestreden

6. Het hof acht de beslissing van de president juist

Zulks zowel op de door de president in rechtsoverweging 4 van zijn
vonnis aangegeven grond, (dat de Hoofdofficier in zijn ambtelijke
hoedanigheid een orgaan is van de Staat, terzake van het onderwerp in geschil
ook als zodanig is opgetreden en deswege niet zelf in rechte kan worden
betrokken) als ook op de door geintimeerden aangevoerde grond, dat geen
civielrechtelijke vordering kan worden ingesteld tegen een natuurlijk persoon
door deze niet als persoon, doch slechts in zijn ambtelijke hoedanigheid in
rechte te betrekken;

zulks wordt niet anders, indien een vordering wordt ingesteld tegen de
betrokkene terzake van ambtelijke verrichtingen

Grief 3 van VTV wordt verworpen

7. De ontvankelijkheid van VTV in haar vordering tegen de Staat:

De beslissing van de president VTV in haar vordering tegen de Staat
ontvankelijk te achten wordt door de Staat in haar eerste grief in het
incidenteel appel aangevochten

8. Het hof acht – met de president – VTV in haar bedoeld vordering
ontvankelijk

VTV stelt zich blijkens haar statuten de behartiging van belangen zoals
in dit geding aan de orde, van slachtoffers van seksueel geweld ten doel

Deze belangen, die vaak gemeenschappelijk van aard zijn en gelijksoortig
voor slachtoffers van seksueel geweld, lenen zich veelal beter voor gebundelde
en gemeenschappelijke behartiging dan door middel van individuele maatregelen.
Bij gebreke van de mogelijkheid van gemeenschappelijk belangenbehartiging
zou een efficiente rechtsbescherming wezenlijk kunnen worden bemoeilijkt.
Door de specifieke aard van seksueel geweld en de daardoor bij de slachtoffers
in het leven geroepen gevolgen – ook in vergelijking met geweldmisdrijven in
het algemeen – kan het belang van deze slachtoffers ten zeerste zijn gediend
door generieke steun en bundeling bij hun belangenbehartiging

De behartiging van die belangen, zoals nagestreefd in de onderhavige
procedure, kan – mede – worden beschouwd als een eigen belang van VTV, ter
realisering van haar statutaire doelstellingen. Bovendien dient als een
eigen belang van VTV – en een algemeen belang – te worden beschouwd, dan ten
behoeve van slachtoffers en eventuele toekomstige slachtoffers van seksueel
geweld zoveel mogelijk eenvormigheid, duidelijkheid en bekendheid wordt
nagestreefd ten aanzien van het door de Staat en het Openbaar Ministerie
gevoerde beleid jegens seksueel geweld, ondermeer met betrekking tot de
bewegingsvrijheid van verdachten, beperking van (materiele en immateriele)
schade en van angst en onzekerheid van slachtoffers

Civielrechtelijke procedures als de onderhavige kunnen geeigende
middelen zijn ter bereiking van dit doel

Er behoeft in een geval als het onderhavige naar het voorlopig oordeel
van het hof ook geen vrees te bestaan, dat ten gevolge van de
gemeenschappelijke belangenbehartiging doeleinden worden nagestreefd, die
door bepaalde betrokkenen niet zouden worden gewenst of niet mede als hun
belangen zouden worden beschouwd

Voorts acht het hof van belang, dat er gemeenschappelijke belangen van
slachtoffers van seksueel geweld bestaan, die kunnen worden behartigd, zonder
dat daarbij steeds mede individuele belangen getoetst behoeven te worden

9. De ten deze door de VTV behartigende belangen behoren tot de soort,
die valt onder de bescherming, die artikel 1401 Burgerlijk Wetboek bedoelt te
gebieden

10. Het hof is op grond van het bovenstaande van oordeel, dat de
president VTV terecht ontvankelijk heeft geoordeeld in haar vordering tegen
de Staat

Ten aanzien van de wijziging van eis van VTV in beroep:

11. VTV heeft haar vordering bij memorie van grieven gewijzigd in die
zin, dat zij haar vorderingen in eerste instanties heeft ingetrokken, en
thans – naast kostenveroordeling – van het hof uitsluitend vraagt, met
vernietiging van het vonnis, de Staat te gebieden, ingeval in strafzaken tegen
verdachten van verkrachting, aanranding en de bijzondere strafbepalingen van
deze misdrijven, de bevoegdheid gegeven in artikel 69 lid 3 Wetboek van
Strafvordering wordt gehanteerd ook daadwerkelijk een vordering tot opheffing
of schorsing van de voorlopige hechtenis in te dienen, op straffe ener
dwangsom

12. Deze gewijzigde vordering impliceert, dat VTV in beroep aan het hof
uitsluiten nog voorlegt – anders dan aan de president in eerste instantie –
een beoordeling van die gevallen, waarin het Openbaar Ministerie de in
artikel 69 lid 3 Wetboek van Strafvordering aan haar verleende bevoegdheden
hanteert, en aan het hof vraagt in die gevallen dan tevens te gebieden
daadwerkelijk daarbij een vordering tot opheffing of schorsing van voorlopige
hechtenis aan de rechter te vragen

13. Artikel 69 lid 3 Wetboek van Strafvordering luidt:

“In afwachting van de beslissing van de rechtbank op een verzoek, een
voordracht of een vordering tot het opheffen van een bevel tot gevangenneming
of gevangenhouding, kan de officier van justitie de invrijheidstelling van de
verdachte gelasten. Beslist de rechtbank afwijzend, dan wordt het bevel
onverwijld verder ten uitvoer gelegd .”

14. Artikel 69 Wetboek van Strafvordering heeft geen betrekking op
schorsing van voorlopige hechtenis. De vordering van VTV is, voor zover deze
betrekking heeft op het indienen van een vordering tot schorsing van
voorlopige hechtenis, om die reden dan ook niet toewijsbaar

15. De bepaling van artikel 69 lid 3 Wetboek van Strafvordering houdt
in, dat de officier van justitie, nadat hij een vordering tot opheffing van
een bevel tot gevangenneming of – houding bij de rechter heeft ingediend, in
afwachting van de beslissing daarop (reeds) de invrijheidstelling van een
verdachte kan gelasten

De bevoegdheid zulks te doen op basis van genoemd wetsartikel wordt de
officier van justitie derhalve uitsluitend verleend, ingeval hij een
vordering als bedoeld bij de rechtbank heeft ingediend

Anders gezegd: indien de officier van justitie een dergelijke vordering
niet heeft ingediend, verleent artikel 69 lid 3 Wetboek van Strafvordering
hem geen bevoegdheid tot invrijheidstelling van een verdachte

16. De vordering van VTV is in dit licht niet begrijpelijk

17. De Staat heeft zowel in eerste als in tweede instantie ook steeds
gesteld, dat het door VTV aangevochten wegzendbeleid niet door haar gebaseerd
is op enige bevoegdheid op grond van meergenoemd wetsartikel

18. De Staat baseert – zeer kort weergegeven – haar wegzendbeleid immers
uitsluitend op een voor haar tengevolge van het thans bestaande cellentekort
gerezen overmachtssituatie, (daarbij erkennend, dat dit wegzendbeleid niet op
enige haar wettelijke toekomende bevoegdheid berust), die het wegzenden van
verdachten ondanks een gerechtelijk bevel tot gevangenneming of
gevangenhouding uit voorlopige hechtenis disculpeert

19. Het hof kan in het kader van deze procedure op basis van de
vordering van VTV in beroep dan ook niet treden in een beoordeling van de
vraag, in hoeverre voor de Staat thans sprake is van een het wegzendbeleid
rechtvaardigende overmachtssituatie, nu de beslissing op deze vordering niet
van een dergelijk oordeel afhankelijk is

Zulks geheel afgezien van de vraag, in hoeverre een dergelijke
beoordeling in een kort geding als het onderhavige – dat zich in beginsel
niet leent voor nader diepgaand feitelijk onderzoek naar, ondermeer, de in
redelijkheid van de Staat te vergen maatregelen tot opheffing van het
bestaande cellentekort of voor beoordeling van toegepast wegzendbeleid in
bepaalde individuele gevallen – overigens mogelijk moet worden geacht

20. De vordering van VTV komt derhalve niet voor toewijzing in
aanmerking

21. Het hof voegt daaraan toe de voorziening, zoals door VTV gevraagd,
voorshands ook geen passende voorziening in dit kort geding te achten, nu
deze uitsluitend betrekking heeft op seksuele geweldsmisdrijven en alleen op
het arrondissement Arnhem, en het geven van een dergelijke voorziening dus
licht rechtsongelijkheid ten gevolge zal kunnen hebben

22. Grief 4 van VTV is gericht tegen de motivering van de president voor
de voor deze gegeven beslissing op een vordering in eerste instantie die
thans in beroep niet meer aan de orde is, en behoeft derhalve thans geen
bespreking meer

23. De grieven 5, 6 en 7 van VTV bestrijden overwegingen van de
president die de beslissing op de vordering van VTV niet dragen. Deze
grieven kunnen derhalve ook niet leiden tot vernietiging van de beslissing,
waarvan beroep

24. Ook grief 2 in het incidenteel beroep bestrijdt door de president
ten overvloede gegeven overwegingen. Mede omdat de Staat in deze grief de
desbetreffende overwegingen uitdrukkelijk ter discussie stelt, overweegt het
hof daaromtrent – met betrekking tot de onderhavige vordering dus eveneens
ten overvloede – het volgende

25. Het hof ziet geen reden zich te distancieren van de beschouwingen
van de president in zijn rechtsoverwegingen 9 t/m 14. Het hof is, in
tegendeel, met de president van oordeel, dat het wegzenden van verdachten
door het Openbaar Ministerie ondanks een rechterlijke bevel tot gevangenneming
respectievelijk gevangenhouding, op de door de president aangegeven gronden in
strijd is met de wet

Nu de wet, met name artikel 69 Wetboek van Strafvordering, uitdrukkelijk
de mogelijkheid geeft tot opheffing -van voorlopige hechtenis door
tussenkomst van de rechter, op vordering van de officier van justitie, is het
Openbaar Ministerie ook naar het oordeel van het hof gehouden een dergelijke
opheffing – ook indien deze naar de mening van het Openbare Ministerie
noodzakelijk is wegens een tekort aan celruimte – slechts na te streven langs
de door de wet aangegeven weg. In zoverre zal de Staat dan ook geen beroep
openstaan op het bestaan van een overmachtssituatie ter disculpatie van het
wegzendbeleid buiten deze door de wet gegeven weg om

De rechter zal aldus in zijn beslissingen omtrent opheffing van
voorlopige hechtenis niet alleen gewichtige redenen van maatschappelijke
veiligheid en de gezondheid of veiligheid van personen (waaronder ook die van
slachtoffers van seksueel geweld kunnen zijn begrepen) maar ook een eventueel
– ondanks in redelijkheid van de Staat te vergen maatregelen tot opheffing
daarvan en tot efficient gebruik van de bestaande celruimte – nog bestaand
cellentekort in zijn overwegingen mede kunnen en moeten betrekken

26. Nu geen der grieven in het principaal en het incidenteel beroep kan
leiden tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep, zal het hof dat
bekrachtiging en VTV in het principaal beroep en de Staat in het incidenteel
beroep, als de in het ongelijk gestelde partijen, veroordelen in de
proceskosten in beroep

Rechtdoende in kort geding in hoger beroep:

In het principaal en het incidenteel beroep:

Bekrachtigt het vonnis waarvan beroep, veroordeelt VTV in de kosten van
het principaal beroep, tot heden aan de zijde van geintimeerden begroot op ƒ
1450,–, veroordeelt de Staat in de kosten van het incidenteel beroep, tot
heden aan de zijde van VTV begroot op ƒ 600,–

Rechters

Mrs Spoor, raadsheer, als voorzitter, Balkema en Bierman, raadsheren