Instantie: President van de Rechtbank Utrecht, 4 maart 1987

Instantie

President van de Rechtbank Utrecht

Samenvatting


Partijen zijn van 1968 tot 1985 gehuwd geweest. Zij hebben huwelijkse
voorwaarden opgesteld

De vrouw stelt dat conform het arrest van de Hoge Raad van 27 november
1981; NJ 1982, 503, pensioenverrekening dient plaats te vinden en dat zij op
die grond opgave vraagt van de per 1 januari 1983 bestaande pensioenrechten

De redelijkheid en billijkheid brengen met zich mee dat de man verplicht
is aan de vrouw alle nodige inlichtingen en gegevens te verschaffen omtrent de
opbouw van deze pensioenrechten

Volledige tekst

1. Het verloop van het geding

1.1. Eiseres, hierna te noemen: de vrouw, heeft gedaagde, hierna te
noemen: de man, in kort geding doen dagvaarden en op de dienende dag, 18 maart
1986, van eis geconcludeerd overeenkomstig de inhoud van het exploot van
dagvaarding waarvan een fotokopie aan dit vonnis is gehecht

1.2. De vrouw heeft bij monde van haar advocaat haar vordering
toegelicht aan de hand van een overgelegde pleitnota en produkties

1.3. De man heeft bij monde van zijn procureur verweer gevoerd aan de
hand van overgelegde pleitnotities en produkties, op de inhoud van welk
verweer hierna voor zoveel nodig zal worden teruggekomen

1.4. Na voortgezet debat hebben parijen de stukken overgelegd en vonnis
gevraagd

2. Het geschil van partijen

2.1. De vaststaande feiten:

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of niet
voldoende gemotiveerd weersproken en ten dele door de in zoverre niet betwiste
inhoud van de overgelegde bescheiden gestaafd, staat ten processe – voor zover
hier van belang – het navolgende vast

a. Partijen zijn op 19 juli 1968 met elkaar gehuwd, welk huwelijk op 12
juli 1985 is ontbonden door echtscheiding

b. Tussen parijen zijn voor het aangaan van hun huweljk huwelijkse
voorwaarden opgesteld, waarvan in casu het bepaalde in artikel 4 en artikel 5
van belang is

Artikel 4 luidt:

“1. De vruchten en opbrengsten van elks goederen, arbeid en vlijt,
periodieke en alle andere inkomsten zullen in de eerste plaats strekken tot
betaling van de kosten der huishouding, van de persoonlijke dagelijkse
behoeften der echtgenoten, van de verzorging en de opvoeding van de kinderen,
die uit het huwelijk van de echtgenoten mochten geboren worden, van die door
hen beiden geadopteerd of met beider toestemming in het gezin opgenomen, en
ter voldoening van alle gewone bijdragen, lasten en belastingen

2. Onder kosten van de huishouding zullen mede begrepen zijn renten van
schulden door een of beide echtgenoten aangegaan ter vooziening in
woongelegenheid van hen beiden, en voorts premies van de door een of beide
echtgenoten afgesloten normale spaar- en studieverzekeringen voor de kinderen
of verschuldigd voor levens- of lijfrenteverzekeringen met beider toestemming
aangegaan

3. Voor zover de zuivere inkomsten ontoereikend mochten zijn om in de
uitgaven te voorzien, zijn de echtgenoten verplicht naar evenredigheid van hun
zuivere vermogen daartoe bij te dragen. “

Artikel 5 luidt – voor zover van belang -:

“1. Aan het einde van elk kalenderjaar brengen de echtgenoten ter verdel
ing bijeen hetgeen van ieders inkomen van dat jaar onverteerd is

2. het aldus bijeengevoegde wordt daarna bij helfte verdeeld en wordt
toegevoegd aan het prive-vermogen van de echtgenoten dusdanig, dat ieders
vermogen vermeerderd wordt met een waarde gelijk aan de helft van het
overeenkomstig de voorgaande alinea bijeengevoegde

3. Zodra de gemeenschappelijke huishouding feitelijk ophoudt te bestaan,
eindigt de verplichting tot bijeenvoeging en verdeling zoals in dit artikel
hiervoor is omschreven. “

c. De gemeenschappelijke huishouding van partijen heeft per 1 januar
i 1983 feitelijk opgehouden te bestaan

d. Tijdens het huwelijk heeft nimmer verrekening plaatsgevonden als
bedoeld in artikel 5 van de huwelijkse voorwaarden

2.2. De vordering en de grondslag daarvan:

Teneinde tot een verrekening te komen vordert de vrouw:

de man te veroordelen om aan de vrouw ter beschikking te stellen de
diverse stukken en op schrift gestelde informatie, als nader omschreven in de
dagvaarding, op straffe van een dwangsom

De vrouw baseert haar vordering op de stelling dat, gelet op het arrest
van de Hoge Raad van 15 februari 1985, N.J. 1985, 885 en op de strekking van
het verrekeningsbeding, redelijkerwijs thans verrekening dient plaats te
vinden van de respectieve vermogens van de man en de vrouw naar de waarde per
1 januari 1983, en dat het noodzakelijk is een vermogensopstelling te maken
per 1 januari 1983 teneinde de hoogte van de verrekeningspicht te kunnen
vaststellen, doch dat zij niet in staat is deze opstelling te verwezenlijken
in verband met het ontbreken van gegevens, die de man weigert vrijwillig te
verstrekken

3. Beoordeling van het geschil tussen partijen

3.1. De vrouw heeft terecht gesteld dat informatieplicht een
verrekeningsverplichting veronderstelt. Een dergelijke verplichting van de
man is echter voorshands niet aannemelijk te achten. Immers, anders dan in
het geval van het arrest van de Hoge Raad van 15 februari 1985 is in het
onderhavige geval niet aannemelijk geworden, dat het per 1 januari 1983
bestaande vermogen van de man geheel of gedeeltelijk is gevormd uit
onverteerde inkomsten als bedoeld in artikel 5 lid 1 juncto artikel 4 lid 1
van de huwelijkse voorwaarden, dan wel uit beleggingen van dergelijke
besparingen

De man heeft veeleer aannemelijk gemaakt dat in de jaren gedurende het
huwelijk de uitgaven hoger waren dan de inkomsten. Een en ander blijkt
voorshands uit de brieven van mr. J. Wisse, belastingadviseur, werkzaam bij
het belasting adviesbureau Loyens & Volkmaars te Amstelveen, d.d. 14 maart
1986, en van mr. A.P. Lier, belastingadviseur, werkzaam bij het belasting
adviesbureau Wisselink B.V. te Amsterdam, d.d. 19 augustus 1980

3.2. Wel is aannemelijk geworden dat de man per 1 januari 1983 een niet
onaanzienlijk vermogen bezat

Partijen twisten over de omvang van dit vermogen. Bij de behandeling
ter zitting is echter gebleken dat dit vermogen grotendeels bestaat uit de
(waarde van de) aandelen in Prins, Meijer, Stamenkovicz en Van Walbeek
Reclamebureau B.V.. De man heeft voorshands voldoende aannemelijk gemaakt
dat die aandelen aanvankelijk geen waarde hadden, dat de waarde tijdens de
jaren van het huwelijk weliswaar is gestegen, doch dat deze stijging geen
verband hield met onverteerde inkomsten als bedoeld in artikel 5, lid 1 van de
huwelijkse voorwaarden

3.3. De man heeft er terecht op gewezen dat in de huwelijkse voorwaarden
niet is overeengekomen een verdeling van vermogensvermeerdering gelijk bij
wettelijk deelgenootschap, maar slechts verdeling van de onverteerde
inkomsten

3.4. Nu van enig verband tussen dergelijke inkomsten en de waarde van de
aandelen per 1 januari 1983 niet is gebleken en evenmin van het bestaan van
enig verband met het overige vermogen per 1 januari 1983, moet de vordering
van de vrouw dan ook in zoverre worden afgewezen

3.5. De vrouw heeft voorts gesteld dat conform het arrest van de Hoge
Raad van 27 november 1981, N.J. 1982, 503, pensioenverrekening dient plaats te
vinden en heeft op die grond opgave gevraagd van de per 1 januari 1983
bestaande pensioenrechten

Deze vordering lijkt voorshands voor toewijzing vatbaar. Immers de in
het vermelde arrest gehanteerde en door de vrouw aangehaalde argumenten van de
Hoge Raad gelden evenzeer in een geval als het onderhavige, waarin de
huwelijkse voorwaarden een verrekenbeding gelijk in casu is opgenomen

Zulks geldt te meer, nu immers in lid 2 van artikel 4 van de huwelijkse
voorwaarden is bepaald dat onder meer premies van levens- en
lijfrenteverzekering tot de kosten van de huishouding worden gerekend. Het
gevolg hiervan is dat de inkomsten van de man met het bedrag van die premies
is verminderd en in zoverre niet meer voor verdeling als bedoeld in artikel 5
van de huwelijkse voorwaarden in aanmerking komt, waardoor die premies voor de
helft ten laste van de vrouw zijn gekomen

3.6. Door de man is niet gesteld dat de pensioenpremies door hem op een
andere wijze zijn gefinancieerd. De man heeft trouwens in het algemeen het
onderhavige deel van deze vordering niet of nauwelijks weersproken

3.7. Onder deze omstandigheden brengen de redelijkheid en billijkheid
met zich dat de man verplicht is aan de vrouw alle nodige inlichtingen en
gegevens te verschaffen omtrent de opbouw van deze rechten. Het is wel
redelijk de man hiervoor een langere termijn te geven dan de gevorderde

De fungeerde president acht ook termen aanwezig om de gevorderde
dwangsom te verminderen in voege als te vermelden

3.8. Nu dit geding voorvloeit uit een geschil tussen ex-echtelieden en
zij bovendien over en weer in het ongelijk zijn gesteld, zullen de
proceskosten worden gecompenseerd als na te melden

4. De beslissing

De president:

Veroordeelt de man om binnen dertig dagen na betekening van dit vonnis
aan de vrouw schriftelijk een exacte opgave te doen van de per 1 januari 1983
ten gunste van man en/of vrouw bestaande pensioenrechen en rechten krachtens
afgesloten levensverzekeringen c.q. lijfrente-overeenkomsten, op verbeurte van
een dwangsom van ƒ 100,– (eenhonderd gulden) per dag dat de man nalatig
blijft aan deze veroordeling te voldoen

Verklaar dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad

Wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd

Compenseer de kosten van dit geding tussen parijen aldus, dat iedere
partij haar eigen kosten draagt

Rechters

mr. L. Schuman, fungerend president