Instantie: Kantonrechter Rotterdam, 3 februari 1987

Instantie

Kantonrechter Rotterdam

Samenvatting


Zie voor deze zaak ook President Rechtbank Rotterdam 5 december 1986. In de
onderhavige procedure worden twee getuigen gehoord. Het betreft twee
ondergeschikten van X. De kantonrechter concludeert als volgt: Ook al staan
de beschreven handtastelijkheden civiel-rechtelijk niet onomstotelijk vast,
er is toch voldoende grond om aan te nemen dat ze gepasseerd zijn. Getuige C
heeft het gepasseerde niet serieus genomen, ze vond het wel onjuist, maar dat
heeft haar goede relatie met verweerder niet geschaad. Ze was zelf ook
vrijmoedig in haar gedrag tegenover X. Getuige A heeft de meeste
`handtastelijkheden’ niet serieus genomen. Na verzet harerzijds tegen de
overige toenaderingen heeft verweerder die niet doorgezet. De kantonrechter
is op grond van een en ander van oordeel dat hetgeen gepasseerd is tussen X
en de beide vrouwelijke medewerkers in de verhouding van chef tegenover
ondergeschikten, niet toelaatbaar is. De gevraagde ontbinding wordt echter
geweigerd. Daarbij wordt in beschouwing genomen het gedrag van X in de
voorafgaande jaren, het feit dat er geen aanleiding is geweest om terzake
eerder een waarschuwing te geven, de wijze van beleving door de beide
medewerksters, en het feit dat verzoekster gelet op de aard van haar bedrijf,
meerdere mogelijkheden tot plaatsing van X heeft. Tenslotte overweegt de
kantonrechter ten overvloede dat het met aan zekerheid grenzende
waarschijnlijkheid is aan te nemen dat de rechter bij herhaling van deze
feiten een dan gevraagde ontbinding zal toewijzen.

Volledige tekst

Motivering

1. Verweerder is sinds 18 december 1972 bij verzoekster in dienst.
Laatstelijk als kantoorbeheerder. Zijn salaris bedroeg laatstelijk ƒ 3670,18
bruto per maand. Zijn leeftijd is 47 jaar.

2. Verzoekster wenst het dienstverband met verweerder beëindigd te zien,
omdat deze bij herhaling om vergaande mate handtastelijk is gewest jegens op
zijn kantoor werkzame ondergeschikte medewerksters.

3. Op grond hiervan is verweerder op 6 november 1986 door verzoekster
geschorst.

4. Verweerder heeft hierop een kort geding aangespannen, waarop verzoekster
is veroordeeld om verweerder binnen 14 dagen na betekening van het gewezen
vonnis ‘ergens in het bedrijf te Rotterdam in staat te stellen arbeid te
verrichten’.

5. Verweerder is sedertien tewerkgesteld als medewerker van de afdeling
verkoop en advies van verzoekster te Rotterdam.

6. Getuige A. verklaarde, kort samengevat:
6.1 Ik werk bij verzoekster vanaf 2 januari 1986.
6.2 Verweerder raakte mij steeds onnodig aan.
6.3 Hij streelde mijn wimpers.
6.4 Als ik, meer dan eens, gebakjes moest halen, probeerde hij bij terugkeer,
van de gelegenheid gebruik te maken om mij te kussen.
6.5 Op een vrijdag heeft verweerder mijn armen achter mijn rug vastgehouden
zodat ik niet los kon komen. Nadat ik ging gillen, liet hij mij pas los.
6.6 Op een andere vrijdag vroeg hij mij, toen wij met z’n tweeën op het
kantoor waren, opnieuw om een kusje. Ik ben toen de keuken ingevlucht en heb
gegild dat ik dat niet wilde. Hij hield daarna op.
6.7 In augustus 1996 heb ik de chef van verweerder telefonisch gevraagd mij
op een ander kantoor te plaatsen. Ik heb toen niets over de toenaderingen
gezegd.
6.8 Ik heb veel spanningen door een en ander gekregen en ben daardoor enige
dagen ziek thuis gebleven. Ik heb geen arts geraadpleegd.
6.9 Pas op 23 oktober 1986 vond een gesprek plaats met de chef van
verweerder, verweerder en enige anderen.
6.10 Ik ben overgeplaatst naar een ander kantoor.
6.11 Ik heb de toenaderingen in de vorm van kussen niet serieus genomen en
gedacht die man is gek. De beide voorvallen op een vrijdag heb ik wel serieus
genomen.

7. Getuige C. verklaarde, kort samengevat:
7.1 Vanaf augustus 1981 heb ik op het kantoor van verweerder gewerkt.
7.2 In de zomer van 1981 ging verweerder naast mij op zijn hurken zitten
achter de balie, toen ik een klant aan het helpen was, hij stak toen zijn
hand onder mijn T-shirt en voelde aan mijn buik.
7.3 Sindsdien probeerde hij mij steeds te kussen, hetgeen meestal lukte.
7.4 Als ik gebakjes moest halen, duwde hij mijn volle handen achteruit en
drukte zijn lichaam tegen het mijne.
7.5 Overigens had ik een zeer goede relatie met verweerder en diens
echtgenote.
7.6 In augustus 1986 heb ik ontslag genomen, omdat ik een baby verwachtte
(van mijn echtgenoot).
7.7 Toen ik wegging, heb ik samen met een collega een trui voor verweerder
gebreid.
7.8 Nadat mijn baby geboren was, is verweerder bij mij op bezoek geweest, ik
heb toen in zijn bijzijn het kind de borst gegeven.
7.9 Ik heb nooit iets van het voorgevallene verteld, totdat mij er eind
oktober 1986 naar gevraagd werd.
7.10 Ik heb een en ander vijf jaar lang geaccepteerd, omdat ik bang was om
dit te melden aan de chefs van verweerder.
7.11 Ik heb mijn echtgenoot nooit iets over een en ander verteld.

8. Verweerder ontkent de gestelde handtastelijkheden. Hij stelt dat er een
goede sfeer was op het kantoor, de medewerksters kusten hem bij allerlei
gelegenheden. De medewerksters zijn pas met hun beschuldigingen gekomen toen
hij strenger werd op de door hen ingediende declaraties, die niet deugden.
Verweerder heeft gedurende mijn dienstbetrekking bij verzoekster nog met ca.
30 andere vrouwelijke medewerksters gewerkt, daarmee is nooit iets
voorgevallen en er zijn ook geen klachten geweest.

9. De kantonrechter overweegt met betrekking tot het voorgaande:
9.1 De beide onder ede afgelegde verklaringen worden door verweerder betwist.
De beide getuigen spreken slechts voor zichzelf.
9.2. Getuige C. heeft vijf jaar lang de omstreden handelingen geaccepteerd en
heeft zelfs na haar vrijwillig ontslag hiervan geen melding gemaakt bij de
chefs van verweerder.
9.3 Getuige C heeft bij haar afscheid een trui gebreid voor verweerder.
9.4 Getuige C geeft haar baby de borst in het bijzijn van verweerder.
9.5 Getuige C heeft nooit iets van het voorgevallene aan haar echtgenoot
verteld.
9.6 Getuige C verklaart dat zij overigens een zeer goede relatie had met
verweerder en diens echtgenote.
9.7 Getuige A belt in augustus 1986 met de chef van verweerder, maar wacht
overigens rustig tot 23 oktober 1986 zonder feiten te melden.
9.8 Getuige A heeft de toenaderingen in de vorm van kussen – het overgrote
deel van de ‘handtastelijkheden’ – niet serieus genomen.
9.9 Verweerder heeft in zijn loopbaan, zonder klachten op dit gebeid, nog met
30 andere vrouwelijke medewerkers gewerkt.

10. Deze overwegingen leiden tot de volgende conclusies:
10.1 Ook al staan de beschreven handtastelijkheden civiel-rechtelijk niet
onomstotelijk vast, er is toch voldoende grond om aan te nemen dat ze
gepasseerd zijn.
10.2 Getuige C heeft het gepasseerde niet ernstig serieus genomen, ze vond
het wel onjuist, maar dat heeft haar goede relatie met verweerder niet
geschaad. Ze was zelf ook vrijmoedig in haar gedrag tegenover verweerder.
10.3 Getuige A heeft de meeste ‘handtastelijkheden’ niet serieus genomen. Na
verzet harerzijds tegen de overige toenaderingen heeft verweerder die niet
doorgezet.

11. De kantonrechter is op grond van een en ander van oordeel dat hetgeen
gepasseerd is tussen verweerder en de beide vrouwelijke medewerksters, in de
verhouding van chef tegenover ondergeschikten, niet toelaatbaar is. Met
betrekking tot de gevraagde ontbinding van de arbeidsovereenkomst is de
kantonrechter echter van oordeel dat deze geweigerd dient te worden. Hij
neemt hierbij mede in beschouwing het gedrag van verweerder in de
voorafgaande jaren, het feit dat er geen aanleiding is geweest terzake eerder
een waarschuwing te geven, de wijze van beleving door de beide medewerksters,
en omdat verzoekster, gelet op de aard van haar bedrijf (spaarbank), meerdere
mogelijkheden tot plaatsing van verweerder heeft.
12. De kantonrechter overweegt ten overvloede dat het met aan zekerheid
grenzende waarschijnlijkheid is aan te nemen, dat de rechter bij herhaling
van deze feiten een dan gevraagde ontbinding zal toewijzen.

Rechters

Mr A.J.E. Beekes