Instantie: Rechtbank Rotterdam, 10 januari 1987

Instantie

Rechtbank Rotterdam

Samenvatting


De vrouw eist verdeling van de opgebouwde pensioenvoorziening. De
Rechtbank overweegt dat bij het onderhavige deelgenootschap het tijdens
huwelijk door de man opgebouwd pensioen voor verrekening in aanmerking dient
te komen, bij de afwikkeling van het tussen partijen bestaande
deelgenootschap

Volledige tekst

TEN AANZIEN VAN DE FEITEN:

Overwegende dat blijkens de stukken partijen op. juni 1961 te Rotterdam
met elkaar zijn gehuwd, uit welk huwelijk een thans nog minderjarig kind is
geboren

Overwegende dat de man bij conclusie van eis overeenkomstig de
dagvaarding, stellende dat beide partijen de Nederlandse nationaliteit
bezitten, heeft gevorderd bij vonnis tussen partijen de echtscheiding
subsidiair de scheiding van tafel en bed uit te spreken

Overwegende dat de zaak ingevolge het bepaalde in artikel 818, laatste
lid van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wederom ter rolle is
afgeroepen

Overwegende dat daarna de vrouw onder overlegging van een aantal
producties in conventie voor antwoord heeft geconcludeerd tot referte ten
aanzien van de gevorderde echtscheiding, waarbij de vrouw een vordering heeft
ingesteld inhoudende:

– dat de man wordt veroordeeld om in het levensonderhoud van de vrouw
bij te dragen met een bedrag van ƒ 7.000,– per maand bij vooruitbetaling te
voldoen;

– dat de man wordt veroordeeld om aan de vrouw gegevens te verstrekken
en bescheiden over te leggen waaruit onder meer het inkomen en de opbouw van
het vermogen van de man alsmede het door de man beheerde vermogen van de vrouw
blijkt;

waarna de vrouw in reconventie heeft gevorderd:

– voor recht te verklaren dat pensioenverrekening dient plaats te
vinden;

– dat de man wordt veroordeeld om aan de vrouw gegevens en bescheiden
over te leggen waaruit de hoogte van het opgebouwde pensioen blijkt

Een en ander voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad

Overwegende dat de man daarop in conventie voor repliek heeft
geconcludeerd tot toewijzing van de vordering tot echtscheiding, waarbij hem
akte is verleend van een wijziging van eis inhoudende dat de plaats van
huwelijkssluiting is gewijzigd in Bergschenhoek, en voorts tot afwijzing van
de vordering van de vrouw tot levensonderhoud voorzover een bedrag van ƒ
1.464,– te boven gaande en tot afwijzing van de vordering van de vrouw tot
het verkrijgen van gegevens omtrent de opbouw van het vermogen van de man
alsmede het beweerdelijk door hem beheerde vermogen van de vrouw, en in
reconventie voor antwoord tot afwijzing van de vorderingen

De man heeft daarbij een aantal stukken in het geding gebracht

Overwegende dat de vrouw vervolgens in conventie voor dupliek heeft
geconcludeerd tot persistit waarbij zij haar vordering tot het verkrijgen van
gegevens alsvolgt heeft gespecificeerd, dat de man wordt veroordeeld om aan de
vrouw over te leggen:

a. zijn aangifte Inkomstenbelasting 1984/Vermogensbelasting 1985 met
bijlagen

b. zijn aangifte Inkomstenbelasting 1985/Vermogensbelasting 1986 met
bijlagen

c. de aangiften Vermogensbelasting voor V. B.V. voor 1984 en 1985

d. een gespecifieerde door een registeraccountant gewaarmerkte opgave
van zijn vermogen per 1 januari 1985 en per 1 januari 1986, voorzover dit
vermogen niet blijkt uit de aangiften Vermogensbelasting per die data

e. alle gegevens die de man nog in zijn bezit heeft met betrekking tot
het vermogen van de vrouw

en alsvolgt heeft vermeerderd:

een en ander binnen vier weken na het ten deze te wijzen vonnis en op
straffe van een dwangsom van ƒ 100,– voor iedere dag dat de heer V. in
gebreke blijft aan deze veroordeling te voldoen;

dat zij in reconventie voor repliek heeft geconcludeerd tot persistit,
waarbij zij haar vordering met betrekking tot het verstrekken van gegevens
heeft gespecificeerd als volgt:

dat de man wordt veroordeelt om aan de vrouw over te leggen:

a. een door bewijzen gestaafde opgave van alle bestaande
pensioenrechten;

b. een door bewijzen gestaafde opgave van de pensioenaanspraken die te
zijnen behoeve bestonden per datum van huwelijkssluiting

en als volgt heeft vermeerderd:

een en ander binnen vier weken na het ten deze te wijzen vonnis en op
straffe van een dwangsom van ƒ 100,– voor iedere dag dat de man in gebreke
blijft aan deze veroordeling te voldoen

Een en ander voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad

De vrouw heeft hierbij wederom een aantal stukken in het geding
gebracht

Overwegende dat de man vervolgens onder overlegging van producties in
reconventie voor dupliek heeft geconcludeerd tot persistit, en dat hem akte is
verleend van een vermeerdering van eis in conventie luidende:

dat de vrouw wordt bevolen binnen twee maanden na inschrijving van het
ten deze te wijzen echtscheidingsvonnis in de daartoe bestemde registers mede
te werken aan een religieuze scheiding, voor te leggen aan en uit te spreken
door een rabbijn danwel door het Opperrabbinaat van Nederland, onder verbeurte
van een dwangsom van ƒ 100,– per dag of gedeeltelijk van een dat dat de vrouw
in gebreke blijft aan dit bevel te voldoen

Overwegende dat daarna de vrouw ter rolle akte is verleend van een op
schrift gestelde verklaring, waarbij zij de stellingen van de man betwist

Overwegende dat partijen tenslotte vonnis hebben gevraagd

OVERWEGENDE TEN AANZIEN VAN HET RECHT:

in conventie:

de echtscheiding:

De man heeft aan zijn vordering tot echtscheiding ten grondslag gelegd,
dat het huwelijk van partijen duurzaam is ontwricht, hetgeen door de vrouw
niet is weersproken, zodat zulks ten processe vast staat en derhalve de
vordering tot echtscheiding voor toewijzing vatbaar is

de alimentatie:

Uit de stukken en hetgeen partijen hebben gesteld blijkt het volgende:

– De echtelijke woning kan ieder moment verkocht worden. Dit zal
aanzienlijke gevolgen hebben voor de draagkracht van de man en de behoefte van
de vrouw. Deze gevolgen zijn thans nog niet te overzien

– De situatie van de kinderen van partijen is onduidelijk, met name wa
t betreft hun financiele behoeften en hoe de ouders zich voorstellen in de
toekomst daarin te voorzien

– Nadere gegevens dienen door de man te worden verstrekt op de volgende
punten:

. aangifte Inkomstenbelasting 1985/Vermogensbelasting 1986 met
bijlagen;

. jaarstukken van V. Nederland B.V. 1985 en zo mogelijk eerste half jaar
1986;

. periodieke uitkering van ƒ 53.300,– per jaar: voor welk doel
verstrekt en over welke periode reeds ontvangen?

. inkomsten uit vermogen;

. lijfrenteverzekering: wanneer gesloten en waarom?

. waarop hebben de door de man genoemde giften betrekking?

. thans betaalt de man de ziektekosten verzekering voor hemzelf en zijn
gezin; wat is de bedoeling in de toekomst?

. bewijs van huur en eventuele andere woonkosten?

– Nadere gegevens dienen door de vrouw te worden verstrekt op de
volgende punten:

. aangifte Inkomstenbelasting 1985/Vermogensbelasting 1986 met
bijlagen;

. inkomsten uit vermogen;

. premie ziektenkostenverzekering

. andere vaste lasten

Uit voornoemde omstandigheden vloeit voort, dat de Rechtbank thans nog
geen beslissing kan nemen. Een comparitie van partijen zal worden gelast
teneinde op de genoemde punten inlichtingen te verkrijgen en te vernemen wat
de vooruitzichten ten aanzien van de verkoop van de echtelijke woning en
kosten voor de kinderen zijn

het verstrekken van gegevens omtrent de vermogens van partijen:

De man heeft deze vordering weersproken met het argument, dat hij pas
verplicht is deze inlichtingen te verstrekken nadat het huwelijk is ontbonden
en de vermogensrechtelijke afwikkeling tussen partijen aan de orde komt

De vrouw heeft daartegen aangevoerd, dat tussen partijen een
deelgenootschap is overeengekomen en dat zulks betekent dat zal worden
afgerekend als ware er een huwelijksgoederengemeenschap, zodat de bij
huwelijksgoederengemeenschap geldende informatieplicht tijdens het huwelijk
ook hier van toepassing is, terwijl ook vermogensrechtelijke geschillen reeds
in een echtscheidingsprocedure aan de orde kunnen worden gesteld

Daargelaten of tussen partijen zou moeten worden afgerekend als ware er
een huwelijksgoederengemeenschap, in ieder geval staat vast dat tussen hen een
deelgenootschap is overeengekomen – zulks blijkt uit de overgelegde akte van
huwelijksvoorwaarden en wordt ook niet weersproken – waarop krachtens artikel
129 boek I van het Burgerlijk Wetboek van toepassing zijn de artikelen 132 tot
en met 145 van dat wetboek voorzover daarvan door partijen niet uitdrukkelijk
of naar de aard van de bedingen is afgeweken. Niet is gesteld of gebleken
dat van artikel 133 lid 2 zou zijn afgeweken terwijl zulks ook niet blijkt uit
de aard van de tussen partijen geldende bedingen

Op deze grond is de Rechtbank van oordeel dat partijen tegenover elkaar
verplicht kunnen worden tot het verstrekken van inlichtingen als gevraagd –
voorzover zulks naast de hierboven in het kader van de alimentatie door de
Rechtbank reeds verlange inlichtingen nog van belang is – zodat de vordering
voor toewijzing vatbaar is

Nu de man tot nog toe heeft geweigerd inlichtingen te verstrekken op
grond van een verdedigbaar juridisch standpunt ziet de Rechtbank geen
aanleiding thans reeds een dwangsom op te leggen

medewerking aan een religieuze scheiding

Nu een dergelijke vordering naar Nederlands recht niet als op de wet
gegrond kan worden beschouwd en de man voor deze vordering in het geheel geen
gronden heeft aangevoerd, dient hij daarin niet ontvankelijk te worden
verklaard

in reconventie:

pensioenverrekening

De vrouw vordert een verklaring voor recht, dat tussen partijen
pensioenverrekening dient plaats te vinden

Aan deze vordering heeft zij de volgende stellingen ten grondslag
gelegd:

1. primair: partijen zijn overeengekomen bij huwelijkse voorwaarden, dat
na het einde van het huwelijk ieder van hen de deling van beider
vermogensvermeerdering kan vorderen. Sinds het arrest van de Hoge Raad van
27 november 1981 staat vast dat de opbouw van pensioen een vermeerdering van
het vermogen is. Naar analogie van dit arrest – verder te noemen “het
pensioenarrest” – dient het door de man tijdens het huwelijk opgebouwde
pensioen voor verrekening in aanmerking te komen

2. subsidiair: partijen zijn bij huwelijkse voorwaarden een
deelgenootschap overeengekomen, vergelijkbaar met het wettelijk
deelgenootschap, waarop de bepalingen van artikel 132 en volgende van het
Burgerlijk Wetboek van toepassing zijn voorzover daarvan niet uitdrukkelijk of
naar de aard der bedingen is afgeweken. Tegen de achtergrond van het
pensioenarrest dient het door de man gedurende het huwelijk opgebouwde
pensioen verrekend te worden, mede op grond van artikel 141 van het Burgerlijk
Wetboek

Daartoe voert de vrouw voorts het volgende aan:

– Aan het deelgenootschap ligt dezelfde ratio ten grondslag als aan de
gemeenschap van goederen, namelijk de meestal niet verdienende vrouw laten
meeprofiteren van de vermogensstijging van de meestal alleen-verdienende man

– Dezelfde argumenten, die in het pensioenarrest hebben geleid tot de
beslissing dat bij gemeenschap van goederen pensioenen moeten worden
verrekend, gelden dan ook evenzeer bij een deelgenootschap

– Daaraan doet niet af, dat bij gemeenschap van goederen de
pensioenpremies meestal worden betaald ten laste van de gemeenschap en bij het
deelgenootschap uit privevermogen, waarvan de stijging na afloop van het
huwelijk moet worden gedeeld;

in beide gevallen vindt door premiebetaling een vermogensvermindering
plaats, die gelijkelijk ten laste van beide deelgenoten komt. Het uit
premiebetaling voortkomende voordeel dient dan ook door beiden gelijkelijk te
worden genoten

– Dat de waarde van het pensioen bij aanvang van het huwelijk niet is
vermeld op de in artikel 142 van het Burgerlijk Wetboek bedoelde staat is geen
beletsel voor verrekening, omdat deze waarde gemakkelijk achteraf is vast te
stellen

De man heeft hiertegen het volgende verweer gevoerd:

a. De vordering behoort in een zwarighedenprocedure en niet in een
echtscheidingsprocedure te worden ingesteld

b. Het pensioenarrest geldt uitsluitend voor gemeenschap van goederen

Uit dit arrest blijkt niet dat pensioenopbouw een vermeerdering van
vermogen is, doch uitsluitend, dat in geval van gemeenschap van goederen een
ouderdomspensioen bij de verdeling moet worden betrokken, voorzover er geen
aanleiding bestaat dit anders te behandelen

c. Een van de hoofdredenen voor pensioenverrekening bij gemeenschap van
goederen ligt in de financiering ten laste van die gemeenschap

Dit geldt niet bij financiering uit een privevermogen

d. Artikel 81 van het Burgerlijk Wetboek verplicht een echtgenoot niet
tot het opbouwen van pensioen. Omdat nu juist iedere gemeenschap van
goederen is uitgesloten is het onjuist, dat de vrouw ten gevolge van
pensioenopbouw door de man tekort zou zijn gekomen

e. Het pensioen staat niet vermeld op de in artikel 142 van het
Burgerlijk Wetboek bedoelde staat. De aanvangswaarde staat derhalve niet
vast, zodat daarmee een vermogensstijging niet is bewezen

De Rechtbank overweegt hieromtrent alsvolgt:

De man heeft het onder a. bedoelde verweer, na gemotiveerde betwisting
door de vrouw niet uitdrukkelijk gehandhaafd

Bovendien staat het instituut van de zwarighedenprocedure er niet aan in
de weg, dat bij een echtscheidingsprocedure, vooruitlopend op de
vermogensrechtelijke afwikkeling tussen partijen, om proceseconomische
redenen, alvast bepaalde beslissingen van principiele aard worden genomen, die
niet de eigenlijke verdeling van wat daarvoor in aanmerking komt betreffen,
maar wel de verwezenlijking daarvan kunnen vergemakkelijken, bijvoorbeeld door
als in het onderhavige geval te beslissen over de omvang van hetgeen voor
verdeling in aanmerking komt

Dit verweer wordt derhalve verworpen

Het onderscheid tussen de primaire en subsidiaire stellingen van de
vrouw is de Rechtbank niet duidelijk, nu immers beide stellingen naar haar
oordeel neerkomen op dezelfde kernvraag die partijen verdeeld houdt: komt een
tijdens het huwelijk opgebouwd pensioen bij het tussen hen geldende
huwelijksgoederenregime als bestanddeel van vermogensvermeerdering voor
verrekening in aanmerking?

Hiervoor in conventie is reeds vastgesteld, dat krachtens
huwelijksvoorwaarden tussen partijen een deelgenootschap geldt, waarop in
beginsel de bepalingen van artikel 132 tot en met 145 van het Burgerlijk
Wetboek van toepassing zijn

De vraag is dus of bij een dergelijk deelgenootschap tijdens het
huwelijk opgebouwd pensioen in de verrekening van de vermogensvermeerdering
moet worden betrokken

Uit het pensioenarrest blijkt in ieder geval dat pensioenaanspraken zijn
te beschouwen als vermogen

De gronden voor pensioenverrekening zoals neergelegd in het
pensioenarrest zijn als volgt samen te vatten:

– pensioenrecht is uit maatschappelijk oogpunt bestemd om te voorzien in
de behoeften van beide echtgenoten;

– pensioenopbouw moet in beginsel worden gezien als het resultaat van
een gemeenschappelijke inspanning van beide echtgenoten, voortvloeiend uit de
zorg die zij jegens elkaar verschuldigd zijn;

– deze gemeenschappelijke inspanning is gelegen in de vaak in het
huwelijk bestaande taakverdeling, waarbij de man het inkomen verdient en de
vrouw hem door haar zorg voor het huishouden en de kinderen daartoe mede in
staat stelt en

– in de gehele of gedeeltelijke financiering van het pensioen uit de
gemeenschap van goederen

De eerste drie genoemde gronden komen voort uit een bepaalde
maatschappelijke opvatting over wezen en doel van pensioenvoorzieningen van
getrouwde mensen. Zij zijn niet ontleend aan de juridische kenmerken van
een huwelijksgoederenregime

Daarom valt niet in te zien, waarom deze gronden niet evenzeer als bij
de gemeenschap van goederen zouden gelden bij een deelgenootschap als het
onderhavige

Ten aanzien van de laatste grond geldt, dat bij het deelgenootschap de
financiering van het pensioen geschiedt ten laste van een mogelijke
vermogensvermeerdering waarin de andere deelgenoot voor de helft zou zijn
gerechtigd. Deze situatie vertoont zoveel gelijkenis met financiering ten
laste van een goederengemeenschap waarin de ander voor de helft is gerechtigd,
dat ook deze grond bij het deelgenootschap analoog van kracht is. Daar komt
nog bij dat het gewicht van deze grond in de totale afweging afneemt naarmate
het gewicht van genoemde zorgplicht van de echtgenoten jegens elkaar toeneemt
op grond van bijvoorbeeld de duur van het huwelijk, de leeftijd van de vrouw

De man kan worden toegegeven dat deze zorgplicht hem op zichzelf niet
verplicht tot pensioenopbouw. Zij kan echter wel bijdragen tot de
verplichting om, indien penioen is opgebouwd, de vrouw daarin te laten delen

De omstandigheid, dat het pensioen niet is vermeld op de in artikel 142
van het Burgerlijk Wetboek bedoelde staat, brengt niet mee dat daarom geen
verrekening zou kunnen plaats vinden

Het betekent alleen, dat de aanvangswaarde niet vaststaat. Tenslotte
wijst de vrouw terecht op artikel 141 van het Burgerlijk Wetboek, waarin is
bepaald, dat goederen die bij een gemeenschap van goederen niet voor verdeling
in aanmerking zouden komen, ook bij de berekening van de waarde van het
stamvermogen en het eindvermogen bij een deelgenootschap buiten beschouwing
blijven

Blijkens de wetgeschiedenis van dit artikel was het de bedoeling om op
grond van artikel 94 lid 3 verknochte goederen in ieder geval buiten het
deelgenootschap te houden, waarbij onder andere aan pensioenen werd gedacht,
die toen nog algemeen werden beschouwd als verknocht aan de rechthebbende
echtgenoot. Namens de regering werd als strekking van het wettelijk
deelgenootschap naar voren gebracht dat zoveel mogelijk hetzelfde financiele
eindresultaat wordt bereikt als bij gemeenschap van goederen met uitzondering
van de aangebrachte of door erfenis of schenking verkregen kapitalen

Tegen deze achtergrond en in het licht van het pensioenarrest waarbij de
verknochtheid van pensioenen werd verworpen, is het onaannemelijk dat deze dan
toch nog bij een deelgenootschap buiten beschouwing zouden moeten blijven

Op grond van voorgaande overwegingen is de Rechtbank van oordeel dat ook
bij het onderhavige deelgenootschap het tijdens het huwelijk door de man
opgebouwd pensioen voor verrekening in aanmerking dient te komen, zodat de
vordering zal worden toegewezen

het verstrekken van pensioengegevens

Op grond van hetgeen hiervoor in conventie reeds is overwogen over het
verstrekken van gegevens en hetgeen in reconventie is overwogen over de
pensioenverrekening ligt het voor de hand dat de verplichting op grond van
artikel 133 lid 2 zich ook uitstrekt tot de pensioengegevens van de man, zodat
ook deze vordering voor toewijzing vatbaar is

Op dezelfde gronden als ten aanzien van de in conventie gevorderde
dwangsom reeds overwogen is ook hier voor een dergelijke maatregel thans geen
aanleiding

voorts in conventie

De Rechtbank zal de uitspraak omtrent de hoofdvordering tot
echtscheiding aanhouden totdat ook over de bijvordering tot levensonderhoud
kan worden beslist

RECHTDOENDE:

in conventie:

Veroordeelt de man om aan de vrouw binnen vier weken na heden te
verstrekken:

a. zijn aangifte Inkomstenbelasting 1984/Vermogensbelasting 1985 met
bijlagen

b. zijn aangifte Inkomstenbelasting 1985/Vermogensbelasting 1986 met
bijlagen

c. de aangiften Vermogensbelasting voor V. B.V. voor 1984 en 1985

d. een gespecificeerde door een registeraccountant gewaarmerkte opgave
van zijn vermogen per 1 januari 1985 en per 1 januari 1986, voorzover dit
vermogen niet blijkt uit de aangiften Vermogensbelasting per die data

e. alle gegevens die de man nog in zijn bezit heeft met betrekking tot
het vermogen van de vrouw

Verklaart dit vonnis op dit punt uitvoerbaar bij voorraad

Wijst af de gevorderde dwangsom

Alvorens verder te beslissen:

Gelast partijen vergezeld door hun raadslieden te verschijnen in het
gebouw van deze Rechtbank aan de Noordsingel 117 te Rotterdam vor het lid van
deze Rechtbank, mr. J.W. Heyman, die te dezer zake tot rechter-commissaris
wordt benoemd op vrijdag 21 november 1986 te 9.30 uur tot het verstrekken van
inlichtingen

in reconventie:

Verklaart voor recht dat pensioenverrekening dient plaats te vinden bij
de afwikkeling van het tussen partijen bestaande deelgenootschap

Veroordeelt de man om aan de vrouw binnen vier weken na heden te
verstrekken:

a. een door bewijzen gestaafde opgave van alle bestaande
pensioenrechten;

b. een door bewijzen gestaafde opgave van de pensioenaanspraken die te
zijnen behoeve bestonden per datum van huwelijkssluiting

Verklaart dit vonnis op dit punt uitvoerbaar bij voorraad

Wijst af de gevorderde dwangsom

Rechters

mr. Van Heuven Goedhart, president, mrs. Heyman en Simonis rechters