Instantie: Kantonrechter Amsterdam, 30 oktober 1986

Instantie

Kantonrechter Amsterdam

Samenvatting


Uit hetgeen drie getuigen hebben verklaard blijkt
dat verweerster aan haar moeder, haar vader, haar broer, een vriend en haar
echtgenoot heeft verteld dat X, als zij bij hem werkte, handelingen
verrichtte als strelingen over wang en hoofd, kusjes op wang en hoofd, armen
om haar heen slaan en haar tegen zich aandrukken en dat pogingen van
verweerster om daarover met X te praten niet tot resultaat hebben geleid,
immers hij die handelingen niettemin voortzette. Uit een overgelegde
verklaring van de Stichting `vrouwen bellen vrouwen’ blijkt dat Y deze
stichting heeft gebeld met klachten over haar werkgever. Een en ander in
aanmerking nemend is voldoende aannemelijk gemaakt, dat verzoeker zich jegens
verweerster tijdens haar werk handelingen heeft veroorloofd, die door
verweerster redelijkerwijze konden worden ervaren als voor haar ongewenste
intimiteiten zijdens verzoeker. De arbeidsverhouding wordt ontbonden wegens
verstoring van de verhoudingen. Niet gebleken is dat deze ontbinding op
enigerlei wijze te wijten is aan verweerster. Eerder moet worden aangenomen
dat de houding van verzoeker die verstoring tot gevolg heeft gehad. Gelet op
de beperkte duur van de arbeidsovereenkomst en met in achtneming van alle
omstandigheden moet een schadevergoeding van ƒ 4.000 redelijk worden geacht.

Volledige tekst

Gronden van de beslissing

Overgenomen wordt, hetgeen in de tussenbeschikking van 28 augustus 1986 is
overwogen en beslist.

Uit hetgeen de zijdens verweerster gehoorde drie getuigen hebben verklaard,
in onderling verband gezien, blijkt dat verweerster in de periode van 16
maart tot en met 14 juli 1986 aan haar moeder, haar vader, haar broer G En
aan H, een vriend van verweerster en haar echtgenoot, heeft verteld, dat
verzoekster, als zij bij hem werkte jegens haar handelingen verrichtte als
strelingen over wang en hoofd, kusjes op wang en hoofd, armen om haar
heen slaan en haar tegen zich aandrukken en dat pogingen van verweerster om
daarover met verzoeker te praten niet tot resultaat hebben geleid, immers
verzoeker die handelingen niettemin voortzette.

In een overgelegde verklaring van de Stichting Vrouwen Bellen Vrouwen van 12
september 1986, getekend door M, zegt deze, dat verweerster op 26 juni 1986
de stichting heeft opgebeld en toen heeft gesproken over handtastelijkheden
van haar werkgever, die door deze werden voortgezet, ook nadat verweerster
had gevraagd daarmede op te houden.

Een en ander in aanmerking nemende, is het voldoende aannemelijk gemaakt, dat
verzoeker zich jegens verweerster tijdens haar werk bij haar handelingen
heeft veroorloofd, die door verweerster redelijkerwijze konden worden ervaren
als voor haar ongewenste intimiteiten zijdens verzoeker.

Daaraan kan niet afdoen hetgeen de zijdens verzoeker gehoorde getuige M.
Heeft verklaard. Uit haar verklaring blijkt, dat zij voornamelijk ’s morgens
en verweerster ’s middags bij verzoeker werkte. Dat zij, 68 jaar oud en
gedurende 18 jaar werkend bij verzoeker, steeds door deze correct is
behandeld en dat zij van andere voor verweerster in dienst van verzoeker
geweest zijnde dames, zes in getal, nimmer heeft vernomen van incorrecte
handelingen van verzoeker, schept nog niet het vermoeden, dat verzoeker zich
jegens verweerster niet incorrect zou hebben gedragen. Bovendien blijkt uit
die verklaring niet van feiten en omstandigheden, die zouden indiceren, dat
mogelijk verweerster haar klachten uit de duim heeft gezogen of opgeblazen.

Niet gebleken is derhalve van een door verweerster veroorzaakte dringende
reden voor verzoeker.

Wel is duidelijk, dat de arbeidsverhouding tussen partijen ernstig en
onherstelbaar is verstoord, zodat ontbinding van de arbeidsovereenkomst op
korte termijn geëigend is.

Niet is gebleken, dat de verstoring van de arbeidsovereenkomst in enigerlei
opzicht zou zijn te wijten aan verweerster. Eerder moet worden aangenomen,
dat de houding van verzoeker jegens verweerster die verstoring tot gevolg
heeft gehad.

Er zijn dan ook termen aan de ontbinding een vergoeding ten gunste van
verweerster en ten laste van verzoeker te verbinden.

Gelet op de beperkte duur tot op heden van de arbeidsovereenkomst en met
inachtneming van alle omstandigheden moet een schadevergoeding van ƒ 4.000
redelijk worden geacht.

Partijen worden in kennis gesteld van de voorgenomen beslissingen en
verzoeker zal zijn verzoek kunnen intrekken voor of uiterlijk op 15 november
1986.

Beslissing:
I. De arbeidsovereenkomst wordt ontbonden met ingang van 16 november 1986.
Aan verweerster wordt een vergoeding toegekend ten laste van verzoeker ten
bedrage van ƒ 4.000.
Verzoeker wordt veroordeeld tot betaling van deze vergoeding.

II. Het onder I. gestelde geldt niet indien het verzoek wordt ingetrokken
uiterlijk op 15 november 1986.

III. Verzoeker wordt veroordeeld tot betaling van de Proceskosten, tot heden
aan de zijde van de wederpartij begroot op ƒ 540 wegens salaris van haar
gemachtigde, te betalen aan de griffier van het Kantongerecht te Amsterdam.

Rechters

Mr. Luijckx