Instantie: Kantonrechter Haarlem, 28 mei 1986

Instantie

Kantonrechter Haarlem

Samenvatting


Een vrouw is na een periode van voortdurende ongewenste intimiteiten op
haar werk uiteindelijk in de Ziektewet beland

Zij eist immateriele schadevergoeding,
naast ontbinding van de arbeidsovereenkomst en
aanvulling op haar uitkering. Grensverleggende jurisprudentie op het gebied
van schadevergoeding na ongewenste intimiteiten is in het belang van meerdere
vrouwen. AFLOOP: de kantonrechter heeft alle eisen toegewezen. Aan
immateriele schadevergoeding is ƒ 5.000,- (vijfduizend gulden) toegekend.

Jaarverslag Rechtenvrouw 1986 no. 11

Volledige tekst

Overwegende ten aanzien van het verdere verloop van de procedure:

Op 3 april 1986 is ter griffie een verweerschrift van de gerequestreerde
ingekomen. Dit verweerschrift strekt tot afwijzing van het verzoek van
verzoekster, kosten rechtens. De mondelinge behandeling van het
verzoekschrift heeft plaats gevonden te Onzer terechtzitting van 10 april
1986. Van deze behandeling is een proces-verbaal opgemaakt. De gemachtigde
van verzoekster heeft toen het woord gevoerd aan de hand van door haar
overgelegde pleitnotities met vier produkties

In aansluiting op de mondelinge behandeling heeft de gemachtigde van
verzoekster Ons nog bij schrijven d.d 15 april 1986 een produkties
toegezonden, op welke toezending de gemachtigde van gerequestreerde bij
schrijven d.d. 23 april 1986 heeft gereageerd

Overwegende, dat het navolgende tussen partijen vast staat:

Tussen partijen bestaat een arbeidsovereenkomst, ingevolge welke
verzoekster sedert 1 oktober 1984 als winkelbediende bij gerequestreerde, die
een bloemenzaak drijft, in dienst is

Verzoeksters salaris bedroeg laatstelijk bruto ƒ 389,90 per week, netto
ƒ 1.398,50 of ƒ 1.398,– per maand

Op 13 januari 1986 heeft verzoekster zich ziek gemeld. Deze ziekte
duurde op de dag van de mondelinge behandeling van het verzoekschrift – 10
april 1986 – nog steeds voort

Overwegende ten aanzien van het recht:

Verzoekster grondt haar verzoek op de hiervoor vastgestelde feiten en
haar – door Ons in algemene bewoordingen samengevatte – stelling, dat
gerequestreerde zich herhaaldelijk tegenover verzoekster door deze ongewenste
intimiteiten heeft gepermitteerd

Gerequestreerde heeft weliswaar in zijn verweerschrift ontkend dat hij
verzoekster heeft lastig gevallen, maar uit hetgeen partijen hebben
aangevoerd bij de mondelinge behandeling en uit het door verzoekster
schriftelijk weergegeven telefoongesprek tussen partijen op 23 januari 1986 –
welke weergave door gerequestreerde in essentie als juist is erkend – is voor
Ons het navolgende komen vast te staan: Gerequestreerde heeft omstreeks
kerstmis 1984 herhaaldelijk zijn arm om verzoekster heen gelegd, verzoeksters
billen opzettelijk beroerd, zich tegen verzoekster aangedrongen en haar met
intieme bewoordingen benaderd. Verzoekster heeft – zij het niet krachtdadig
– aan gerequestreerde laten merken dat zij dat vervelend vond. In de periode
van februari tot december 1985 heeft gerequestreerde zijn voormelde
handelingen nagelaten, maar in december 1985 heeft gerequestreerde deze
handelingen hervat. Verzoekster heeft haar onlustgevoelens over
gerequestreerdes handelingen, mede vanwege haar goede verstandhouding met
gerequestreerdes echtgenote, opgekropt, hetgeen – zoals mede blijkt uit de
door verzoekster overgelegde verklaring van haar huisarts – heeft geresulteerd
in verzoeksters ziekte

Wij achten deze voor Ons vaststaande feiten een alleszins voldoende
grondslag voor de door verzoekster gestelde gewichtige redenen. Verzoekster
heeft niet aangegeven of zij deze feiten beschouwt als omstandigheden, die en
dringende reden voor ontslag op staande voet zouden hebben opgeleverd dan wel
als veranderde omstandigheden, welke billijkheidshalve een einde der
dienstbetrekking behoren mede te brengen, maar nu verzoekster tevens een
vergoeding van gerequestreerde wenst te ontvangen nemen Wij aan dat
verzoekster de laatst vermelde “gewichtige redenen” op het oog heeft. Wij
zijn van oordeel dat de voor Ons vaststaande feiten in ieder geval een
voldoende grondslag vormen voor deze laatst vermelde soort “gewichtige
redenen”

Wij oordelen derhalve zowel verzoeksters verzoek tot ontbinding der
arbeidsovereenkomst als haar verzoek tot toekenning van een vergoeding voor
inwilliging vatbaar

Ten aanzien van de hoogte van deze vergoeding lezen Wij het verzoek van
de verzoekster aldus dat zij een suppletie gedurende zes maanden op de door
haar te ontvangen werkloosheidsuitkering of ziektewetuitkering vraagt,
alsmede een bedrag van ƒ 5.000,– als vergoeding voor de door haar geleden
immateriele schade. Ook indien Wij rekening houden met gerequestreerde
slechte financiele positie en indien Wij uitdrukkelijk afzien van het door
verzoekster bij de mondelinge behandeling terzake van de vergoeding
ingebouwde element van “straf” voor gerequestreerde, zijn Wij van oordeel dat
de door verzoekster verzochte vergoeding de in artikel 1639 w lid 8 B.W.
voorgeschreven norm van “billijkheid met het oog op de omstandigheden van het
geval” geenszins te boven gaat. Wij houden daarbij rekening met enerzijds de
nadelige gevolgen voor verzoekster van de voor haar noodzakelijke beeindiging
van deze arbeidsovereenkomst en de aan deze beeindiging ten grondslag
liggende oorzaak en anderzijds de vrij korte duur der arbeidsovereenkomst en
verzoeksters leeftijd van 22 jaar, die haar de veerkracht moet geven om
voormelde gevolgen op termijn te boven te komen

Nu verzoekster feitelijk de keuze ex artikel 1639 lid 9 B.W. ontbeert en
bovendien de door haar gevraagde vergoeding toegewezen krijgt, is toepassing
van het bepaalde bij dit wetsartikel zinloos, zodat Wij deze toepassing
achterwege zullen laten

In het voorgaande vinden Wij alleszins aanleiding om gerequestreerde met
de kosten van deze procedure te belasten. Gelet op de betrokken
wetsartikelen, waaronder speciaal artikel 1639w van het Burgerlijk Wetboek,
dient derhalve te worden beslist als volgt

BESCHIKKING:

Willigen het verzoek van de verzoekster als volgt in;

Ontbinden de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 1 juni
1986;

Kennen aan verzoekster een vergoeding ten laste van gerequestreerde toe,
welke vergoeding in de navolgende twee elementen zal bestaan:

a. Gerequestreerde suppleert aan verzoekster gedurende zes maanden na 1
juni 1986 op hetgeen verzoekster netto zal ontvangen aan
werkloosheidsuitkering of ziektewetuitkering een netto uit te keren bedrag,
zodat verzoekster maandelijks in totaal een bedrag gelijk aan haar laatstelijk
bij gerequestreerde verdiende netto salaris zal ontvangen, en

b. Gerequestreerde betaalt aan verzoekster direkt en ineens een bedrag
van vijf duizend gulden (ƒ 5.000,–) als vergoeding voor de door verzoekster
geleden immateriele schade;

Veroordelen gerequestreerde in de kosten van deze procedure, tot op deze
beschikking aan de zijde van verzoekster begroot op ƒ 600,–, waaronder
begrepen een bedrag van ƒ 500,– als salaris van verzoekster gemachtigde

Rechters

Mr. J.W. Rutgers, kantonrechter