Instantie: Rechtbank Amsterdam, 9 april 1986

Instantie

Rechtbank Amsterdam

Samenvatting


Gedaagde, toen zestien jaar oud, heeft in de periode maart/april 1984 het
meisje minstens vier maal meegenomen naar een ruimte achterin een winkel
en haar daar zijn geslachtsdelen laten zien en laten aanraken en ook het
meisje haar geslachtsdelen laten ontbloten, terwijl hij voorts het meisje
eenmaal zijn geslachtsdeel in haar mond heeft laten nemen. Toegewezen: ƒ
2.500,= ten behoeve van de minderjarige. Gevorderd: ƒ 5.000,= ten behoeve
van de minderjarige en ƒ 9.500,= ten behoeve van eiseres in haar
hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordigster van de minderjarige. Er
moet worden aangenomen dat de met het meisje gepleegde ontucht psychisch
leed voor haar heeft meegebracht. Eisereses vordering van vergoeding van
immateriele schade wegens aan haar toegebracht psychisch leed, is niet
toewijsbaar. Gedaagde heeft zich, door bedoelde seksuele handelingen met
het meisje te plegen, schuldig gemaakt aan een misdrijf tegen de persoon
van laatstgenoemde en is mitsdien uit hoofde van het bepaalde in artikel
1407 BW aansprakelijk, doch uitsluitend jegens het meisje. Gelet op de
leeftijd van het meisje ten tijde van de gepleegde handelingen en omdat
geen omstandigheden zijn gesteld of gebleken waaruit volgt dat het aan het
meisje toegebrachte leed uitzonderlijk groot is, stelt de rechtbank
bedoelde immateriele schade vast op ƒ 2500,=. Eiseres vordert vergoeding
van materiele schade, zijnde de kosten van de in haar ogen noodzakelijk
geworden verhuizing. Niet toegewezen. De proceskosten worden
gecompenseerd.

Volledige tekst

Verloop van de procedure

Bij naar de dagvaarding verwijzende conclusie van eis heeft eiseres van
gedaagde gevorderd betaling voor zich van ƒ 9.500,= en in haar
hoedanigheid als voornoemd van ƒ 5.000,= als schadevergoeding wegens door
F.O. gepleegde ontucht met haar dochter S.A.L.

Bij conclusie van antwoord heeft gedaagde de vorderingen van eiseres
bestreden en geconcludeerd tot afwijzing daarvan met veroordeling van
eiseres in de kosten. Bij nadien genomen akte heeft gedaagde een deel van
de grondslag van zijn verweer niet langer gehandhaafd.

Bij conclusie van repliek met bewijsstukken heeft eiseres haar stellingen
nader toegelicht en bij haar standpunt volhard.

Bij conclusie van dupliek heeft ook gedaagde zijn stellingen nader
toegelicht en bij zijn standpunt volhard.

Vervolgens hebben partijen de stukken voor vonniswijzing overgelegd.
Daarbij bevindt zich een fotokopie van een afschrift van een beschikking
van de kantonrechter te Amsterdam van 7 januari 1985, waarbij eiseres is
gemachtigd de vordering ten behoeve van haar dochter S.A.L. tegen gedaagde
te stellen.

Gronden van beslissing.

1. Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende
weersproken alsmede op grond van de in zoverre niet bestreden inhoud van
de overgelegde bewijsstukken staat in deze procedure vast dat de
minderjarige F.O., toen 16 jaar, in de periode maart/april 1984 met de
dochter van eiseres S.A.L. voornoemd, toen 6 jaar oud, seksuele handelingen
heeft gepleegd als in punt 2 van de dagvaarding aldus omschreven:

“F.O. junior heeft S.A.L. meerdere malen, in ieder geval vier maal
meegenomen naar een ruimte achter de winkel en haar daar zijn
geslachtsdelen laten zien en aanraken en ook S.A.L. haar geslachtsdelen
laten ontbloten terwijl hij S.A.L. voorts eenmaal zijn geslachtsdeel in
haar mond heeft laten nemen.”

2. Eiseres stelt dat dit een onrechtmatige daad oplevert zowel tegenover
eiseres als tegenover S.A.L. Zij vordert voor zichzelf en voor S.A.L.
vergoeding van immateriele schade en voor zichzelf bovendien van materiele
schade, zijnde de kosten van de in haar ogen door de onder 1. genoemde
gebeurtenissen noodzakelijk geworden verhuizing.

3. De vorderingen ten behoeve van eiseres in persoon wegens immateriele
schade op grond van haar toegebrachte psychisch leed (zij stelt door het
gebeurde ernstig uit haar evenwicht te zijn geraakt) en wegens
verhuiskosten zijn niet toewijsbaar. F.O. heeft zich, door bedoelde
seksuele handelingen met S.A.L. te plegen, schuldig gemaakt aan een
misdrijf tegen de persoon van laatstgenoemde en is mitsdien uit hoofde van
het bepaalde in artikel 1407 van het Burgerlijk Wetboek aansprakelijk,
doch uitsluitend jegens S.A.L.

4. De vordering wegens immateriele schade ten behoeve van S.A.L. zal
worden toegewezen. Als van algemene bekendheid moet worden aangenomen dat
de met S.A.L. gepleegde ontucht voor haar psychisch leed met zich heeft
meegebracht. Gelet op de leeftijd van F.O. ten tijde van de gepleegde
handelingen en omdat geen omstandigheden zijn gesteld of gebleken waaruit
volgt dat het aan S.A.L. toegebrachte psychische leed uitzonderlijk groot
is, stelt de rechtbank bedoelde immateriele schade naar redelijkheid vast
op ƒ 2.500,=. Waar partijen over en weer in het (on)gelijk worden gesteld
zal de rechtbank de proceskosten tussen hen verrekenen als na te melden.
Een en ander leidt tot de navolgende beslissing.

Beslissing

De rechtbank:

-veroordeelt gedaagde om aan eiseres in haar hoedanigheid van wettelijk
vertegenwoordigster van S.A.L. te betalen ƒ 2.500,= (tweeduizend
vijfhonderd gulden) met de wettelijke rente vanaf 18 januari 1985 tot aan
deze betaling;

-verklaart deze betalingsveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;

-verrekent de proceskosten tussen partijen zo, dat iedere partij de eigen
kosten draagt;

-wijst af het meer of anders gevorderde.

Rechters

Mrs. Orobio de Castro, A.J. Beukenhorst en W.M. van den Bergh