Instantie: Rechtbank Leeuwarden, 17 oktober 1985

Instantie

Rechtbank Leeuwarden

Samenvatting


Voor ontkenning van vaderschap bij KID zonder toestemming van de
echtgenoot geldt de wettelijk termijn van art. 1:203 BW. .

Tijdens huwelijk krijgt de vrouw een kind, verwekt door middel van
kunstmatige donor inseminatie. Bijna twee jaar na de geboorte stelt de man een
vordering in tot ontkenning van zijn vaderschap, stellende dat hij niet eerder
op de hoogte was van het feit dat zijn vrouw KID had toegepast. Ten processe
kan hij dit niet aannemelijk maken. De man wordt niet ontvankelijk verklaard
nu de vordering tot ontkenning bijna twee jaar na de geboorte van het kind is
ingesteld terwijl de wet (art. 1:203 BW) daarvoor een termijn van zes maanden
stelt. Voor ontkenning van vaderschap bij KID zonder toestemming van de
echtgenoot geldt derhalve ook de wettelijke termijn.

Volledige tekst

Rechtbank

(…)

Rechtsoverwegingen

Tussen partijen staat als gesteld en erkend dan wel onvoldoende
gemotiveerd weersproken, ten processe vast en blijkt deels mede uit de
overgelegde uittreksels het volgende:

– Eiser is gehuwd met gedaagde sub 2.

– Op 9 maart 1982 heeft bij gedaagde sub 2 kunstmatige donor-
inseminatie plaatsgevonden.

– Op 26 november 1982 is uit gedaagde sub 2 geboren kind Y.

– Eiser is onmiddellijk na de geboorte van voornoemd kind hiervan in
kennis gesteld.

Eiser stelt dat hij niet de vader van het kind kan zijn nu uit medisch
onderzoek is gebleken dat eiser onvruchtbaar althans verminderd vruchtbaar is,
terwijl hij eerst op 19 april 1984 van de behandelend gynaecoloog heeft
vernomen dat gedaagde sub 2 op 9 maart 1982 kunstmatig was geinsemineerd.

Tevens stelt eiser dat hij ten onrechte niet op de hoogte is geweest van
de kunstmatige inseminatie en dat artikel 203 lid 1 boek 1 Burgerlijk Wetboek
zodanig geinterpreteerd mag worden dat, nu hij binnen 6 maanden na vernomen te
hebben dat gedaagde sub 2 kunstmatig is geinsemineerd de vordering heeft
ingesteld, hij ontvankelijk is in deze vordering.

Gedaagden voeren in de eerste plaats aan dat eiser in zijn vordering
niet ontvankelijk is nu hij deze niet binnen 6 maanden na kennisname van de
geboorte van het kind heeft ingesteld, zoals artikel 203 lid 1 boek 1
Burgerlijk Wetboek voorschrijft.

Gedaagden voeren daarnaast aan dat niet uitgesloten is dat eiser wel de
vader van het kind is.

Gedaagde sub 2 voert bovendien aan dat eiser wel toestemming voor
kunstmatige donor inseminatie heeft gegeven.

De rechtbank zal eerst het niet-ontvankelijkheidsverweer beoordelen als
het meest verstrekkende.

De termijn, genoemd in bovengenoemd wetsartikel, waarbinnen de man de
rechtsvordering tot ontkenning kan instellen, is in het belang van de openbare
orde dwingend voorgeschreven. Het staat partijen niet vrij om welke reden dan
ook daarvan af te wijken en de rechter zal deze zelfs ambtshalve moeten
handhaven.

Waar nu vaststaat dat de geboorte van het kind terstond ter kennis van
de man is gebracht, terwijl de vordering tot ontkenning eerst op 27 september
1984 is ingesteld, volgt uit een en ander dat de man niet meer kan worden
ontvangen in de ingestelde rechtsvordering.

Het betoog van de man, dat het tijdstip, waarop hij voor het eerst
kennis kreeg van de kunstmatige donor inseminatie, bepalend is voor de aanvang
van genoemde termijn, vindt geen steun in wet en jurisprudentie, nog
daargelaten dat hij – op de hoogte zijnde van zijn eigen verminderde
vruchtbaarheid althans onvruchtbaarheid – na een 12-jarig ongewenst-kinderloos
huwelijk op zijn minst enige argwaan had kunnen koesteren omtrent zijn
vaderschap, toen hij in april 1982 vernam dat zijn vrouw in verwachting was en
vervolgens in kennis werd gesteld van de geboorte van het kind.

De rechtbank verklaart eiser niet-ontvankelijk in zijn vordering.

Rechters

Mrs. Van Halsema, Pruiksma, Houwerzijl-Lindenbergh