Instantie: Rechtbank ‘s-Hertogenbosch, 17 mei 1985

Instantie

Rechtbank ‘s-Hertogenbosch

Samenvatting


Gedaagde is terzake van verkrachting van de 17-jarige dochter van eiseres
strafrechtelijk veroordeeld. De rechtbank wijst de vordering van eiseres
ad ƒ 15.000,= immateriele schadevergoeding toe.

Volledige tekst

Overwegende ten aanzien van de feiten:

Bij conclusie van eis, welke naar de dagvaarding verwijst en daarmede
overeenstemt, heeft eiseres in haar gemelde hoedanigheid gesteld en
gevorderd zoals is weergegeven in de aan dit vonnis gehechte fotokopie van
de dagvaarding. Bij akte ter rolle bracht eiseres een gewaarmerkt
afschrift in het geding van de beschikking van de kantonrechter te ‘s-
Hertogenbosch van 25 september 1984, houdende de wettelijk vereiste
procesmachtiging.

Bij conclusie van antwoord heeft gedaagde verweer gevoerd zoals is
weergegeven in de aan dit vonnis gehechte fotokopie van die conclusie.

Eiseres, q.q. repliceerde onder overlegging van een proces- verbaal van
gemeentepolitie ‘s-Hertogenbosch nr 9/83 d.d. 13 januari 1983. Gedaagde
dupliceerde.

Tenslotte hebben partijen de gedingstukken aan de rechtbank overgelegd en
vonnis gevraagd. De inhoud van de stukken moet als hier ingelast worden
beschouwd.

Overwegende ten aanzien van het recht:

Eiseres vordert in haar hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordigster van
haar minderjarig dochter van gedaagde betaling van ƒ 15.250,=, vermeerderd
met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 1 augustus 1983, zijnde de
dag waartegen de rente is aangezegd. Aan deze vordering heeft zij, kort
weergegeven, ten grondslag gelegd dat haar genoemde dochter op 8 januari
1983 door gedaagde is verkracht. Gedaagde is bij vonnis van deze rechtbank
van 28 april 1983 terzake verkrachting veroordeeld. De schade die haar
dochter door deze onrechtmatige daad van gedaagde heeft geleden beloopt
ƒ 250,= aan vervanging van beschadigde kleding en ƒ 15.000,= aan
smartegeld. Voorzover de kleding die zij op 6 januari 1983 droeg niet
beschadigd is, was vervanging om emotionele reden toch noodzakelijk. Voor
wat het smartegeld betreft is van belang dat het hier om een 17-jarig
meisje zonder seksuele ervaring ging dat door het gebeurde lange tijd zeer
angstig is geweest, zij voelt zich vaak onveilig en seksualiteit heeft voor
haar een negatieve lading gekregen, aldus eiseres.

Gedaagde voert, na een aanvankelijke algehele betwisting te hebben laten
varen, nog het verweer dat het weliswaar op 8 januari 1983 tot
intimiteiten is gekomen, maar dat de dochter van eiseres vrijwillig op
zijn, gedaagdes, avances is ingegaan. Zijn verklaring in het overgelegde
proces-verbaal is afgelegd onder druk der omstandigheden. Van druk of
dwang van gedaagde jegens de dochter van eiseres is geen sprake geweest.
Subsidiair betwist gedaagde dat de kleding van deze dochter beschadigd zou
zijn. Het gevorderde bedrag aan smartegeld is onvoldoende gefundeerd en
schade te dezen niet aangetoond. Tenslotte is voor de waardering der
schade van belang dat gedaagde door het voorval zijn gezin en betrekking
heeft verloren en nu moet rondkomen van een uitkering ingevolge de
Algemene Bijstandswet, aldus gedaagde.

Gedaagde is bij strafvonnis van deze rechtbank d.d. 28 april 1983 terzake
verkrachting (artikel 242 W.v.Sr) veroordeeld en eiseres heeft zich op dit
vonnis beroepen. Weliswaar heeft zij niet met zoveel woorden gesteld dat
dit strafvonnis onherroepelijk geworden is, maar raadpleging van het
desbetreffende openbare register leert dat dit strafvonnis inderdaad op
14 mei 1983 onherroepelijk is geworden. Hiermede staat vast dat gedaagde
zich aan verkrachting schuldig heeft gemaakt, nu gedaagde ook geen bewijs
van het tegendeel heeft aangeboden. Dit levert een onrechtmatige daad
jegens de dochter van eiseres op.

De schade ad ƒ 250,= kan niet worden toegewezen. Bij de aangifte bij de
politie heeft deze dochter opgegeven dat haar kleding niet was beschadigd
en noch uit het proces-verbaal noch elders blijkt van het tegendeel.
Voorzover vervanging van de op die dag gedragen kleding nodig was om
emotionele redenen, moet deze post geacht worden begrepen te zijn in de
vergoeding van immateriele schade als hieronder te vermelden.

Gelet op de wederzijdse stand en fortuin der partijen, voorzover uit de
gedingstukken en het overgelegde politie- proces-verbaal blijken, en gelet
op de omstandigheden waaronder het gebeurde plaatsvond, acht de rechtbank
het gevorderde bedrag aan immateriele schade voor toewijzing vatbaar.
Hierbij is mede in aanmerking genomen dat gedaagde kennelijk, gezien zijn
stellingname in dit geding, geen initiatief heeft genomen om tot enige
wedergoedmaking te komen.

Gedaagde, als de overwegend in het ongelijk gestelde partij, dient de
proceskosten te dragen.

Rechtdoende: in naam der koningin!

Veroordeelt gedaagde om aan eiseres in haar gemelde hoedanigheid te
betalen het bedrag van ƒ 15.000,= (vijftienduizend gulden), vermeerderd
met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 augustus 1983 tot de dag
der algehele voldoening;

Verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

Ontzegt het meer of anders gevorderde;

Veroordeelt gedaagde in de kosten van dit geding, aan de zijde van eisers,
q.q. gevallen en tot op heden begroot op ƒ 1.583,75, waarvan; ƒ 43,75
kosten deurwaarder F.J.W.C.M. Lautenslager te s’-Hertogenbosch; ƒ 225,=
in debet gesteld recht, ƒ 75,= door eiseres betaald vast recht, ƒ
1.240,= salaris procureur, te voldoen aan de griffier van deze rechtbank
binnen 14 dagen na het in kracht van gewijsde gaan van dit vonnis.

Rechters

Mrs. Pinckaers, Thijsen, Langemeijer