Instantie: Ambtenarengerecht Amsterdam, 16 november 1984

Instantie

Ambtenarengerecht Amsterdam

Samenvatting


Vrouw is na een dienstverband van negen jaar bij een instelling op
verzoek overgeplaatst naar een andere (hogere) functie. Tot dan toe waren
er in die functie alleen maar mannen werkzaam. Na een jaar wordt zij,
tijdelijk, overgeplaatst naar een lagere functie omdat zij niet goed zou
functioneren

Volgens de vrouw is dit niet juist maar heeft het te maken met het feit
dat zij de enige vrouw is op die plek

BESLISSING RECHTENVROUW: het is in het belang van meerdere vrouwen dat
met name arbeidsplaatsen die van oudsher vrijwel uitsluitend door mannen
worden bezet nu ook toegankelijk worden en blijven voor vrouwen

Afloop: in 1984 is er een spoedvoorziening gevraagd aan de
ambtenarenrechter. Deze is afgewezen omdat er geen spoedeisend belang zou
zijn. Een zeer langdurige interne bezwaarprocedure heeft niet tot resultaat
gehad dat de vrouw werd teruggeplaatst. In 1987 heeft de ambtenarenrechter
in de bodemprocedure bepaald dat er niet onzorgvuldig of discriminerend is
gehandeld. Van hoger beroep is afgezien

Jaarverslag 1984 no. 1, 1985 no. 34, 1986 no. 48, 1987 no. 11

Volledige tekst

I OVERWEGENDE TEN AANZIEN VAN DE FEITEN

Verzoekster is sedert 1 september 1974 werkzaam als ambtenaar in dienst
van de PTT, postdistrict Amsterdam en wel aanvankelijk als loket-ambtenaar.
Per 1 september 1983 is zij benoemd tot hoofdemploye 1e klasse der PTT in
verband met haar aanstelling in de functie van reserve-ambtenaar
opsporingsdienst waarvan zij op 19 september 1983 de werkzaamheden aanving

De functie van verzoekster als postdeskundige bij de postale recherche
houdt in hoofdzaak in het assisteren van politie-ambtenaren bij diverse
onderzoeken

De leiding van dergelijke onderzoeken berust bij de betreffende politie
ambtenaar

De betreffende afdeling van de postale recherche postdistrict Amsterdam
bestaat uit 8 vaste koppels, 1 reservekoppel (waarvan verzoekster deel
uitmaakte), de commandant en de plaatsvervangend commandant van de
betreffende politie-ambtenaren en de chef van de postale recherche alsmede
een C.I.D.-man. Verzoekster was de enige vrouw op deze afdeling

Van september 1983 tot medio februari 1984 heeft zij een koppel gevormd
met de politieman Mollers welke samenwerking echter is mislukt. Daar de
faktor van persoonlijke disharmonie tussen verzoekster en haar eerste
koppelgenoot Mollers niet uit te sluiten was, heeft de leiding van de
afdeling postale recherche verzoekster, na een extra inwerkperiode door een
collegapostdeskundige gedurende 4 weken, in een ander koppel geplaatst,
ditmaal met de politieman de Wit

Bij de op 11 mei 1984 opgemaakte beoordeling van verzoekster over het
tijdvak 26 september 1983 tot 1 maart is vastgesteld dat de verstreken
praktijkperiode van 6 maanden te kort was geweest om verzoekster op alle
punten positief te kunnen beoordelen; de beoordeling van de functievervulling
in haar geheel kwam uit op een D (= voldeed niet geheel aan de eisen)

Als een van de punten die in het beoordelingsgesprek naar voren waren
gebracht is daarbij vermeld dat de beoordeelde speciale aandacht zou moeten
schenken aan het samenwerken met anderen, waarop verzoekster meedeelde deze
opmerking goed ter harte te hebben genomen en ernaar te streven daarin te
slagen

Ook de samenwerking met de nieuwe koppelgenoot de Wit bleek echter
problemen mee te brengen, reden voor deze om te klagen bij de leiding van de
postale recherche over verzoekster, waarbij onder meer werd gesteld dat haar
eigenzinnige manier van optreden irritatie opwekte en dat er sprake van een
verstoorde samenwerking was

Aan verzoekster werd van een en ander mededeling gedaan door de leiding
van de afdeling op 18 september 1984 waarbij haar tevens werd medegedeeld dat
er een verzoek tot overplaatsing zou worden gedaan

Vervolgens is zij, na een gesprek op 24 september 1984, met bijzonder
verlof gezonden

Op 28 september 1984 heeft wederom een gesprek plaatsgevonden, ditmaal
met het plaatsvervangend hoofd Personeelsdienst PTT Philipsen, een
ABVA-vertegenwoordiger en verzoekster; onder meer toen onderzoek naar de
overplaatsing en een nieuwe beoordeling van haar functioneren aangezegd

Ingaande 8 oktober 1984 is zij overgeplaatst naar de centrale
administratie briefpost aan de Oosterdokskade te Amsterdam, dit op de voet
van artikel 58 ARAR, krachtens welke bepaling de ambtenaar kan worden
verplicht tijdelijk andere werkzaamheden te verrichten dan die, welke hij
gewoonlijk verricht, mits die werkzaamheden hem redelijkerwijs kunnen worden
opgedragen

Inmiddels is een tweede beoordeling van verzoekster over de periode van
1 maart 1984 tot 24 september 1984 geentameerd die na gesprekken op 3 en 12
oktober 1984 op 22 oktober 1984 is vastgesteld met als beoordeling van de
functievervulling in haar geheel een E (= voldeed duidelijk niet aan de
eisen)

Verzoekster heeft bezwaar aangetekend tegen die beoordeling; zij ontkent
dat zij niet kan samenwerken, benadrukt dat zij kwalitatief goed werk levert
en stelt te menen dat deze negatieve beoordeling uit het feit dat zij een
vrouw is

Verzoekster heeft in het verzoekschrift d.d 22 oktober 1984 doen
verzoeken dat haar overplaatsing terstond na deze uitspraak bij voorraad
ongedaan gemaakt wordt en dat zij wederom in haar eigen functie van
postdeskundige bij de opsporingsdienst der PTT in het postdistrict Amsterdam
zal worden geplaatst en onbelemmerd haar werk aldaar zal kunnen uitoefenen

Gesteld wordt harerzijds dat zij een spoedeisend belang heeft bij dit
ongedaan maken van haar overplaatsing, nu zij groot nadeel ondervindt van
deze overplaatsing, hetgeen als volgt wordt toegelicht in het verzoekschrift:

“Enerzijds heeft zij nadeel nu ze de dagelijkse routine van het
“opsporingswerk heeft moeten onderbreken, waardoor het – mocht “in de
bodemprocedure vast komen te staan dat de overplaatsing “nietig is – voor
haar in de toekomst zeer moeilijk zal zijn “haar werk naar behoren voort te
zetten

“Anderzijds heeft haar dagelijkse werk er onder te lijden nu “zij “dit
van de ene op dag heeft moeten onderbreken en zij “lopende “onderzoeken niet
af kon maken

“Het is niet in het belang van dergelijk onderzoek wanneer een “andere
ambtenaar dit over moet nemen

“Al naar gelang deze overplaatsing naar een duidelijk veel “lagere
funktie langer duurt, werpt dit een grote smet op haar “in de ogen van haar
collega’s .”

Bij de behandeling in Raadkamer is door haar voorts nog gesteld dat zij
financieel nadeel lijdt door de overplaatsing, daar zij thans een
maandelijkse reiskostenvergoeding van ƒ 500,– a ƒ 600,– mist terwijl zij
hoge aflossingskosten heeft voor haar ten behoeve van haar werk als
postdeskundige aangeschafte, deels gefinancierde auto

Van de zijde van verweerder wordt gesteld dat de in geding zijnde
overplaatsing van verzoekster een tijdelijke maatregel is, in afwachting van
de afronding van de interne bewaren procedure tegen de tweede beoordeling,
eerst waarna een definitieve maatregel zal worden genomen

Begin 1985 kan naar verwachting de bezwarenprocedure zijn afgerond.
Terugkeer thans reeds naar de oude werkplek acht verweerder gelet op de te
verwachten moeilijkheden en wrijving ongewenst

Verzoekster heeft voorts bij inleidend klaagschrift d.d. 29 oktober 1984
beroep ingesteld tegen de overplaatsing per 8 oktober 1984, zulks op nader
aan te voeren gronden

De behandeling van het onderhavige verzoekschrift d.d. 22 oktober 1984
heeft plaatsgevonden in Raadkamer op maandag 12 november 1984

Partijen zijn alstoen in de gelegenheid gesteld hun standpunten toe te
lichten, waarvan gebruik is gemaakt door verzoekster, bijgestaan door haar
raadsvrouwe Mr. G. van Driem, zulks onder overlegging van enige nadere
stukken en namens verweerder door Mr. E;H. van Vliet, chef sector
Arbeidsvoorwaarden en Rechtspositieregelingen van het postdistrict Amsterdam;

als getuigen zijn aldaar verschenen en gehoord:

Carla Philipsen, plaatsvervangend hoofd Personeelsdienst van het
postdistrict Amsterdam, P.L. Hendriks, chef postale recherche in het
postdistrict Amsterdam, en W. de Jong, adjudant der Rijkspolitie en chef van
de groep Rijkspolitie bij de postale recherche in het postdistrict Amsterdam

II OVERWEGINGEN TEN AANZIEN VAN HET RECHT

Verzoekster is ambtenaar in de zin van de Ambtenarenwet 1929 (AW 1929).
Tegen het besluit van de Directeur van het postdistrict Amsterdam tot
overplaatsing van verzoekster van de postale recherche naar een andere
administratieve functie in het postdistrict staat beroep open op het
Ambtenarengerecht, welk beroep inmiddels ook is ingesteld

Zij is derhalve, gelet op het bepaalde in artikel 102 AW 1929, bevoegd
om ter voorkoming van nadeel een beslissing bij voorraad te vragen

Verzoekster heeft zodanige beslissing bij voorraad gevraagd met
betrekking tot haar (tijdelijke) overplaatsing; zij stelt een spoedeisend
belang te hebben bij het ongedaan maken van die overplaatsing door middel van
een voorziening bij voorraad, daar zij groot nadeel van die overplaatsing
ondervindt

Dienaangaande wordt het navolgende overwogen

Een voorziening als bedoeld in artikel 102 van de AW 1929 moet
onverwijld wenselijk zijn en daarvan zal in de regel slechts sprake kunnen
zijn, wanneer zonder die voorziening nadelen zouden ontstaan, die bij
nietigverklaring van het onderliggende aangevallen besluit in het door
verzoekster aangespannen geding in de hoofdzaak niet zijn te herstellen

Van zodanige, onherstelbare nadelen voor verzoekster is naar Ons oordeel
geen sprake en evenmin van enig ander spoedeisend belang voor verzoekster bij
een onverwijlde voorziening

Weliswaar is er van verzoeksters zijde nog op gewezen dat zij een
financieel nadeel lijdt door het wegvallen van de reiskostenvergoeding, die
zij als postdeskundige genoot, doch dit argument kan naar Ons oordeel geen
doel treffen, reeds nu verzoekster ook geen reiskosten voor haar
functievervulling meer hoeft te maken op de tijdelijke werkplek, die zij thans
heeft en de onderhoudskosten van haar auto ook lager zijn door het geringere
aantal verreden kilometers

Dat verzoekster deze auto gedeeltelijk had gefinancierd is een
omstandigheid, die geheel in de particuliere/sfeer van verzoekster is
gelegen, welke bij de hier aan de orde zijnde belangenafweging buiten
beschouwing dient te worden gelaten

Ook overigens is niet gebleken van enig dreigend, onherstelbaar nadeel
voor verzoekster, dat later bij nietigverklaring door het Ambtenarengerecht
in beroep niet meer geheel zou kunnen worden ongedaan gemaakt

Hetgeen in dit verband door verzoekster raadsvrouwe verder nog naar
voren is gebracht over de voor verzoekster aan onverwijlde terugplaatsing
verbonden belangen heeft Ons niet tot een ander oordeel dan hiervoor is
weergegeven kunnen brengen

Veeleer komt het Ons voor als zijnde bepaald niet in het belang van
verzoekster om voor afronding van de bezwarenprocedure tegen de beoordeling
terwijl er nog steeds onduidelijkheid is over haar positie weer haar werk op
de afdeling postale recherche te hervatten, daar het onmogelijk voorkomt dat
zij bij dergelijke nog niet rechtgezette gespannen verhoudingen haar taak naar
behoren zal kunnen uitvoeren

Afwegende tenslotte dat de in geding zijnde overplaatsing een tijdelijke
karakter draagt en dat reeds binnen enkele maanden de interne bezwaren
procedure tegen de tweede beoordeling van verzoekster zal zijn afgerond
alsmede dat niet aannemelijk is geworden dat de tijdelijke administratieve
werkzaamheden, die verzoekster thans verricht, haar redelijkerwijs niet zouden
zijn op te dragen, een en ander als bedoeld in artikel 58 van het A.R.A.R.,
moet worden geoordeeld, dat er geen termen aanwezig zijn voor een voorziening
bij voorraad in voege als verzocht

III BESLISSING

De voorzitter van het Ambtenarengerecht te Amsterdam, recht doende,
wijst het verzoek af

Rechters

Mr. I.A. van Berkel, voorzitter, E.L. Koenders, griffier