Instantie: Kantonrechter Utrecht, 9 oktober 1984

Instantie

Kantonrechter Utrecht

Samenvatting


X en Y (die na elkaar bij Z in dienst zijn gekomen) zijn door het gedrag van
hun werkgever in de Ziektewet beland en hebben tegelijkertijd een
ontbindingsverzoek ingediend. Beiden zijn slechts korte tijd in dienst
geweest van Z.
Naar het oordeel van de kantonrechter is voldoende gebleken dat Z zich anders
heeft gedragen dan van een directeur jegens zijn secretaresses mag worden
verwacht en zich tegen de zin en de wil van de verzoeksters aan hen heeft
opgedrongen met ongewenste intimiteiten en handtastelijkheden en daardoor een
sfeer heeft geschapen waardoor een redelijk functioneren van verzoeksters als
directie-secretaresse niet mogelijk was. De ontbinding wordt toegewezen,
onder toekenning van een suppletie op de Ziektewet-uitkering. Voor een
immateriële schadevergoeding acht de kantonrechter geen termen aanwezig. In
het geval van de laatst in dienst getreden secretaresse bestaat daarvoor geen
grond omdat de dienstbetrekking slechts betrekkelijk korte tijd heeft geduurd
en het verzoekster al spoedig duidelijk moet zijn geweest dat `bijzondere
diensten’ van haar werden verlangd; zij heeft zelf gesteld aan de verlangens
van Z te hebben toegegeven, waardoor zij heeft meegewerkt aan de moeilijke
situatie waarin zij is komen te verkeren. De eerste secretaresse krijgt
evenmin een immateriële schadevergoeding. Ook ten aanzien van haar overweegt
de kantonrechter dat haar spoedig duidelijk moet zijn geweest dat er
`bijzondere diensten’ van haar werden verlangd; zij had veel eerder stappen
kunnen ondernemen om de dienstbetrekking te doen eindigen. Beide uitspraken
zijn opgenomen op deze CD-ROM (2056/84)

Volledige tekst

Gezien het verzoekschrift van: Y, wonende te Montfoort, ingekomen ter griffie
op 1 augustus 1984 (gemachtigde Mr W. Oerlemans, advocate te Utrecht),
strekkende tot ontbinding van haar arbeidsovereenkomst met de besloten
vennootschap BV BELEGGINGSBOUW, maatschappij tot het bevorderen van de
woningbouw, gevestigd en kantoorhoudende te Loosdrecht, op grond van
verandering in de omstandigheden wegens gewichtige redenen, alsmede haar ten
laste van gerequestreerdes een vergoeding toe te kennen bestaande uit
aanvulling van haar inkomen gedurende 2,5 jaar tot het zelfde bedrag als haar
huidige salaris bij gerequestreerdes, benevens een bedrag groot ƒ 25.000
terzake van immateriële schade, zijde zij met ingang van 21 november 1983 in
de functie van directie-secretaresse in dienst getreden en op 29 mei 1984
arbeidsongeschikt geraakt;

Gelet op het verweerschrift van gerequestreerdes met bijlagen, ingekomen ter
griffie op 21 augustus 1984 (gemachtigde Mr J.W. Dieker, advocaat te
Utrecht), concluderende tot referte, doch tot afwijzing van de gevraagde
schadevergoeding.

Gehoord partijen ter zitting van 3 september 1984, voortgezet op 7 september
1984, verzoekster in persoon en bijgestaan door Mr Oerlemans voornoemd,
gerequestreerde vertegenwoordigd door haar directeur tevens enig
aandeelhouder Z En bijgestaan door Mr Dieker Voornoemd;

Gelet voorts op de producties die beide partijen alsnog in het geding hebben
gebracht;

Overwegende dat verzoekster ter grondslag aan haar eis heeft gesteld dat
gerequestreerdes directeur Z herhaaldelijk heeft gesuggereerd dat hij over
wilde gaan tot intiemere contacten met haar, door middel van opmerkingen,
onnodig en ongewenst ‘persoonlijk’ contact, handtastelijkheden en door het
aanbieden van financiële voordelen aan verzoekster;
dat zij bij het naderen van het einde van de proeftijd hier niet langer tegen
op kon en door de uitgeoefende dwang en uit angst voor ontslag seksuele
omgang met de heer Z heeft gehad;
dat gelijksoortige contacten veelvuldig op het werk hebben plaatsgevonden,
hoewel zij zeer regelmatig heeft laten blijken, dat zij op een dergelijke
manier niet benaderd wenste te worden en ook ieder financieel voordeel heeft
geweigerd;
dat, nadat zij in April 1984 duidelijk te kennen had gegeven dat de door haar
niet gewenste intimiteiten niet meer mochten voorkomen, de heer Z liet merken
dat hij de opstelling van verzoekster niet tolereerde, het haar moeilijk, zo
niet onmogelijk heeft gemaakt haar werk te doen;
dat zij door de situatie ernstig in de war is geraakt en zich op 29 mei 1984
ziek heeft gemeld;

Overwegende dat gerequestreerdes bij monde van haar directeur Z heeft
bestreden dat hij ooit enige avances jegens verzoekster heeft gemaakt en geen
intieme contacten, laat staan seksuele omgang, met haar heeft gehad;

Overwegende, dat gerequestreerdes heeft gesteld dat indien de stellingen van
verzoekster juist zouden zijn, andere personeelsleden hiervan iets hadden
moeten bemerken, zijnde zulks niet het geval, zich beroepende op een aantal
verklaringen van andere personeelsleden waaronder de zoon van de heer Z;
Overwegende, dat de enkele omstandigheid dat andere personeelsleden niets
zouden hebben gemerkt van de toenaderingen en handtastelijkheden die
verzoekster de heer Z verwijt niet impliceert dat deze niet hebben kunnen
plaatsvinden, daar uiteraard een directeur die dergelijke contacten probeert
te leggen en handelingen uitvoert zulks niet doet in de nabijheid van ander
personeel – zoals de heer Z ook ter zitting heeft toegegeven -, terwijl een
directeur die zoals in het onderwerpelijke geval beschikt over een aparte
directiekamer die niet middels een gewone deurkruk is te openen, maar alleen
met een sleutel, alle gelegenheid heeft zich van het overige personeel met
zijn secretaresse af te zonderen;

Overwegende, dat door de overlegde bescheiden is komen vast te staan dat
verzoekster op 29 mei 1984, de datum van ziekmelding, tegen haar huisarts S
heeft gezegd nervositeitsklachten te hebben, welke zouden zijn ontstaan door
ongewenste intieme benadering door haar werkgever en op 6 juni 1984, toen zij
voor het eerst door een controleur van de Stichting Sociaal Fonds
Bouwnijverheid werd bezocht, ook heeft verklaard dat zij overspannen is
geraakt doordat zij lastig gevallen is door de werkgever met ongewenste
intimiteiten;
dat zij op 5 juli 1984 hetzelfde heeft medegedeeld aan de
verzekeringsgeneeskundige K;

Overwegende, dat uit een verklaring van S, emancipatiewerkster bij de FNV
-district Utrecht- d.d. 27 juli 1984 is gebleken dat verzoekster op 17 mei
1984 – dus voordat zij zich ziek had gemeld – aan Mevrouw S. Heeft verteld op
haar werk met ongewenste intimiteiten van haar directeur te zijn
geconfronteerd, redenen waarom Mevrouw S. haar heeft geadviseerd nader
contact op te nemen met haar voorgangster toen zij zich realiseerde dat ook
deze arbeidsongeschikt was geraakt en doorverwezen naar verzoeksters
gemachtigde;

Overwegende, dat ook even bedoelde voorgangster van verzoekster, X, gelijke
ervaringen met gerequestreerdes directeur zou hebben gehad en eveneens een
zelfde vordering c.a. jegens gerequestreerdes aanhangig heeft gemaakt.

Overwegende, dat door eerdergenoemde verklaringen en uit het feit dat ook
Mevrouw X, de voorgangster, heeft gesteld soortgelijke ervaringen met de heer
Z te hebben gehad, zij het dat zij er niet aan heeft toegegeven met deze
seksuele omgang te hebben, alsmede uit het verhoor van partijen met name uit
de gedetailleerde en overtuigende wijze waarop verzoekster heeft weergegeven
de wijze waarop zij door de heer Z is benaderd, naar Ons oordeel voldoende is
gebleken dat de heer Z zich anders heeft gedragen dan van een directeur
jegens zijn secretaresse mag worden verwacht en zich tegen de wil en zin van
verzoekster aan haar heeft opgedrongen met ongewenste intimiteiten en
handtastelijkheden en daardoor een sfeer heeft geschapen waardoor een
redelijk functioneren van verzoekster als directiesecretaresse niet mogelijk
was;

Overwegende, dat gerequestreerdes er zich op heeft beroepen dat in afwijking
van de arbeidsovereenkomst d.d. 25 oktober 1983, waarbij een overeenkomst
voor onbepaalde tijd is overeengekomen, een andere schriftelijke overeenkomst
voor 6 maanden zou zijn afgesloten, doch afgezien van het feit dat
gerequestreerdes die overeenkomst niet heeft overgelegd -zij heeft
gesuggereerd dat verzoekster het contract zou hebben verduisterd- volstrekt
onaannemelijk is dat verzoekster geheel onverplicht akkoord zou zijn gegaan
met het beëindigen van de arbeidsovereenkomst met ingang van 21 juli 1984;

Overwegende, ten overvloede, dat zelfs als zou gerequestreerdes verzoekster
hebben bewogen een dergelijke overeenkomst en nog wel volstrekt onverplicht
te ondertekenen, zij daaraan geen enkel recht kan ontlenen, daar zij aldus
zich zou gedragen anders dan de eisen van redelijkheid en billijkheid met
zich medebrengen, daar verzoekster aldus niet onvrijwillig arbeidsongeschikt
zou zijn geraakt met alle gevolgen van dien en het haar plicht als werkgever
is haar werknemers daaraan niet bloot te doen stellen en integendeel juist te
weerhouden eenzijdig de dienstbetrekking te verbreken;

Overwegende, dat Wij termen aanwezig achten ten laste van gerequestreerdes
een vergoeding toe te kennen; verzoekster heeft weliswaar onlangs een baan
kunnen aanvaarden, doch afgewacht dienst te worden of zij inderdaad volledig
zal blijken te zijn hersteld en gelet op haar gezondheidstoestand deze zal
kunnen volhouden;
Wij zullen daarom de vergoeding vaststellen in dier voege dat
gerequestreerdes tot 1 januari 1987 een door verzoekster te ontvangen
geringer inkomen of sociale uitkering zal suppleren tot de hoogte van het
laatstgenoemde nettosalaris bij gerequestreerdes, belopende dit f.2710 bruto
per maand met dien verstande, dat geen suppletie verschuldigd is, indien
verzoekster vrijwillig mocht besluiten minder te gaan werken en daarvoor geen
medische indicatie mocht bestaan;

Overwegende dat Wij geen termen aanwezig achten daarnaast nog een vergoeding
wegens immateriële schade toe te kennen, daar enerzijds de dienstbetrekking
effectief slechts betrekkelijk korte tijd heeft geduurd en verzoekster al
spoedig duidelijk moet zijn geweest dat ‘bijzondere diensten’ van haar, naast
de normale werkzaamheden van directie-secretaresse, werden verlangd en zij
zelf heeft gesteld tenslotte aan de verlangens van de directeur te hebben
toegegeven, waardoor zij heeft medegewerkt aan de moeilijke situatie waarin
zij is komen te verkeren;

Overwegende, dat mitsdien behoort te worden beslist als na te melden;

Gelet op de betrekkelijke wetsartikelen.

BESCHIKKENDE:

Ontbinden de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst op grond van
veranderingen in de omstandigheden wegens gewichtige redenen met ingang van
heden;

Kennen aan verzoekster ten laste van gerequestreerdes een vergoeding toe in
dier voege dat gerequestreerdes tot 1 januari 1987 het netto inkomen van
verzoekster uit hoofde van een sociale uitkering of andere geringere
inkomsten uit arbeid zal suppleren tot de hoogte van het huidige netto-loon
van verzoekster, belopende dit f.2710 bruto per maand, met dien verstande dat
geen suppletie verschuldigd is indien verzoekster vrijwillig mocht besluiten
minder te gaan werken en daarvoor geen medische indicatie mocht bestaan.

Wijzen af het meer of anders gevorderde.

Veroordelen gerequestreerdes in de kosten van deze procedure tot op de dag
van deze uitspraak aan de zijde van verzoekster gevallen en begroot op f.600,
daaronder begrepen f.500 gemachtigden salaris, te voldoen als volgt:

aan de griffier van dit kantongerecht:

bij voorkeur door storting op gironummer 425291, ten name van de gerechten in
het arrondissement Utrecht,
terzake:
– in debet gesteld griffierecht ƒ 75
– salaris gemachtigde ƒ 500
aan de verzoekende partij:

terzake:
niet in debet gesteld griffierecht ƒ 25

Rechters

Mr. C.A. Westrouwen van Meeteren