Instantie: President Rechtbank Amsterdam, 10 mei 1984

Instantie

President Rechtbank Amsterdam

Samenvatting


Vrouw spande procedure aan tegen haar buurman, tevens adjunctdirecteur
van de Sociale Dienst. De buurman spioneerde het priveleven van de vrouw en
stuurde vervolgens interne memo’s rond bij de Sociale Dienst, wat tot
stopzetting van haar uitkering leidde

AFLOOP: Een kort geding in 1984 werd gewonnen; in het door de
tegenpartij ingestelde hoger beroep werd de vrouw in het ongelijk gesteld
De vrouw is met ondersteuning van Rechtenvrouw naar de Hoge Raad gegaan
Deze meende dat de adjunctdirecteur de privacy van de vrouw wel
geschonden heeft. Echter in bijzondere omstandigheden is het
gerechtvaardigd. De Hoge Raad vindt dat de lagere rechter nader moet
onderzoeken of de vergaande inbreuk op de privacy opweegt tegen het belang van
controle in verband met het recht op bijstand. Het nader onderzoek loopt
nog bij het Hof

Jaarverslag 1984 no. 5, 1986 no. 32, 1987 no. 31

Volledige tekst

OVERWEGENDE TEN AANZIEN VAN DE FEITEN:

Ter terechtzitting van 4 mei 1984 heeft eiseres (verder ook Grumbeck)
gesteld en gevorderd overeenkomstig de in fotocopie aan dit vonnis gehechte
dagvaarding

Gedaagde (verder ook Van der Kaaij) heeft verweer gevoerd met conclusie
tot weigering van de gevraagde voorziening

Na verder debat, waarbij inlichtingen zijn ingewonnen van A. de Baat,
directeur van de Gemeentelijke Sociale Dienst te Edam (GSD), hebben partijen
de stukken, waaronder pleitnotities en produkties van weerszijden, overgelegd
voor vonnis

OVERWEGENDE TEN AANZIEN VAN HET RECHT:

1a. Eiseres, een gescheiden vrouw met drie minderjarige kinderen,
ontvangt sedert december 1977 een -aanvullende- bijstandsuitkering

b. Deze uitkering hebben B en W van Edam/Volendam bij beschikking van 11
oktober 1983 met ingang van 1 november 1983 ingetrokken, met als motivering:

“In uw situatie met de heer G.A. v.d. Eeckhout moet worden aangenomen
worden dat er sprake is van een samenwoning onder omstandigheden, die in
financieel-economisch opzicht niet wezenlijk verschillen van die van een
gezin als bedoeld in artikel 5 van de ABW .”

c. In de door eiseres tegen deze beslissing aangespannen
bezwaarschriftprocedure is zij -in beroep- bij beschikking van Gedeputeerde
Staten van Noord-Holland (GS), gedateerd 17 april 1984, in het gelijk gesteld

Uitkering van de bijstand is -met terugwerkende kracht- hervat

d. Ten tijde van voornoemde procedure, op 19 januari 1984, heeft eiseres
inzake gekregen in het, ingevolge artikel 7 van de Administratieve Regelen
Bijstand 1977, door de GSD omtrent haar aangelegde persoonsdossier. Hierin
trof zij onder meer de volgende stukken:

– een intern memo, gedateerd 3 april 1978, van gedaagde,
adjunct-directeur van de GSD, gericht aan een sociaal ambtenaar van de
buitendienst, met de volgende inhoud:

“Ontvangt periodieke bijstand in alg. bestaanskosten

Reeds enige weken is bij mw. B. een ongeveer 45-jarige man in huis, die
er ook slaapt. Gaarne heronderzoek, of dit een kostganger of “bijslaap” is.
Zij heeft geen kostganger op haar ink.br. vermeld .”

– een intern memo, gedateerd 9 januari 1979, eveneens van gedaagde en
gericht aan dezelfde sociaal ambtenaar, luidend:

“In april 1978 is mijnerzijds reeds per memo melding gemaakt van de
aanwezigheid van een plm 45-jarige man, die vrij regelmatig bij Mw. Grumbeck
“over de vloer” komt. Ook de nacht wordt ten huize van haar doorgebracht,
hetgeen aan de voor de deur staande auto is te zien

Het betreft de heer v.d Eeckhout, leraar aan de LTS te Edam, een
gescheiden man. Zij loopt reeds enkele maanden gearmd met deze man over
straat. M.i. is er sprake van een vaste relatie. Gaarne onderzoek in
hoeverre dit van invloed op de bijstandsverlening is .”

– een vijftal hercontrolerapporten, respectievelijk van 10 mei 1978, 25
maart 1979, 12 maart 1980, 2 april 1981 en 27 september 1983

In dit laatste rapport wordt geconcludeerd:

“Mede op grond van informatie van de heer van der Kaaij heeft het er
alle schijn van dat deze relatie niet wezenlijk verschilt van die van een
gezinssituatie als bedoeld in artikel 5 ABW. In dit geval dient de bijstand
te worden beeindigd met ingang van 1 november 1983 .”

Alle ander voorgaande rapporten leiden tot het advies de
bijstandsuitkering onverminderd te continueren

2. Eiseres voelt zich door gedaagde, haar buurman, bespied en vordert in
dit kort geding een verbod tot het bijhouden van aantekeningen over haar
gedrag en relaties en tot het, mondeling of schriftelijk, doen van
mededelingen daaromtrent aan derden

3. Gedaagden voert in hoofdzaak het verweer dat hij heeft gehandeld
conform zijn plicht als ambtenaar van de GSD, rechtstreeks belast met de
uitvoering van de Algemene Bijstandswet (ABW) en hij zijn bevoegdheden als
zodanig niet te buiten is gegaan

4. Vooropgesteld moet worden, dat op grond van de hierboven onder 1
geciteerde stukken alsook, met name, uit de brief van B en W van 8 november
1983 aan de voorzitter van GS en de beschikking van GS van 17 april 1984 moet
worden aangenomen dat de werkzaamheden van gedaagde met betrekking tot de
bijstandsverlening aan eiseres zich uitstrekten tot:

a. het, tot voor kort, met een zekere regelmaat doen van constateringen
omtrent het priveleven van eiseres;

b. het doorgeven van de aldus verzamelde gegevens aan de GSD;

c. het op eigen initiatief gelasten van (her)onderzoek binnen de GSD

5. Wat er ook zij van de ambtelijk bevoegdheid van gedaagde om jegens
eiseres aldus op te treden, uit hetgeen door de directeur van de GSD, de
Baat, ter zitting aangaande de functie van gedaagde is verklaard, is gebleken
dat de door gedaagde in deze zaak ondernomen, hierboven onder 4 a, b en c
beschreven, activiteiten niet behoren tot zijn normale werkzaamheden als, in
hoofdzaak, chef van de binnendienst, de administratieve afdeling

Met actieve opsporing is gedaagde niet in het bijzonder belast en het
entameren van hercontroles, los van de halfjaarlijkse, ligt slechts
sporadisch op zijn weg. Van enige specifieke opdracht van de GSD aan
gedaagde tot bemoeienis met eiseres is evenmin gebleken

6. Ter terechtzitting van de bijzondere aandacht die gedaagde aan de
zaak en de persoon van eiseres heeft besteed is slechts kunnen blijven van de
omstandigheden dat hij dicht bij haar in de buurt woont

7. Dit is echter onvoldoende reden om een handelwijze als de onderhavige
te billijken. Deze handelwijze strijdt immers met het beginsel van gelijke
behandeling van alle burgers, een beginsel dat gedaagde vanuit zijn functie
als ambtenaar ook in privecontacten heeft na te leven

8. Bovenstaande overwegingen geven aanleiding om gedaagde een verbod op
te leggen tot het verstrekken van inlichtingen omtrent eiseres aan derden.
Het daarbij nog gevorderde verbod tot het maken van aantekeningen is niet
toewijsbaar, daar mogelijke overtreding van een dergelijk verbod in praktijk
niet te controleren valt en daarom onuitvoerbaar is. Bovendien mist dit
verbod zelfstandige betekenis naast de hieronder getroffen voorziening. De
gevorderde dwangsom wordt gematigd als na te melden

9. Gedaagde zal als de voor het merendeel in het ongelijk gestelde
partij de proceskosten hebben te dragen

RECHTDOENDE:

1. Verbiedt gedaagde om inlichtingen omtrent eiseres aan de GSD te Edam
of enige andere persoon of instelling te verstrekken, zulks op verbeurte van
een dwangsom van ƒ 500,– voor iedere overtreding van dit verbod

2. Verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad

3. Veroordeelt gedaagde tot betaling aan de griffier van deze rechtbank
van de kosten van het geding aan de zijde van eiseres, tot aan deze uitspraak
begroot op ƒ 1.039,50, de in debet gestelde daaronder begrepen, terzake van:

1. griffierecht ƒ 250,–

2. salaris en/of verschotten van:

a. de procureur van eiseres ƒ 700,– waaronder begrepen ƒ 50,– aan
eigen bijdrage van die partij

b. de deurwaarder Hennik te Amsterdam ƒ 89,50

4. Wijst het anders of meer gevorderde af

Rechters

Mr. R.C. Gisolf, vice-president