Instantie: Hoge Raad der Nederlanden, 1 juli 1983

Instantie

Hoge Raad der Nederlanden

Samenvatting


Het verzoek van de vader (erkenner) tot het treffen van een
omgangsregeling tussen hem en zijn kind is ontvankelijk. Het recht op omgang
van gescheiden ouders is analoog van toepassing op de erkenner.

Een jonge vrouw woont samen met haar vriend. Op 20-jarige leeftijd raakt
zij in verwachting. Het kind wordt in januari 1981 geboren en door de vriend
erkend. Wanneer het kind net een jaar oud is wordt de relatie tussen de moeder
en de vader verbroken; het is dan 25 januari 1982. Inmiddels is de moeder
meerderjarig geworden en heeft zij de voogdij over haar kind gekregen. Tot
toeziend voogdes is de grootmoeder van moederszijde benoemd.

Op 10 mei 1982 wendt de man zich tot de kinderrechter te ‘s-
Hertogenbosch met het verzoek een omgangsregeling te treffen. Het verzoek
wordt niet-ontvankelijk verklaard. Het Hof

‘s-Hertogenbosch acht in hoger beroep het verzoek wel ontvankelijk en
wijst het verzoek tot omgang toe. De moeder gaat in cassatie. In het
cassatiemiddel wordt gesteld dat het voor het op-een-lijn-stellen van een
buitenechtelijk gezinsverband met een gezinsverband tijdens huwelijk
noodzakelijk is, dat dat gezinsverband ook na de geboorte van het kind zo lang
wordt voortgezet, dat ook voor wat het kind betreft van een gezinsverband
gesproken kan worden en dat dat kind de vader als zijn vader is kunnen gaan
beschouwen, zulks temeer wanneer de vader ook niet met de toeziende voogdij is
belast.

Volledige tekst

Hoge Raad

3. Beoordeling van het middel

Het middel berust op de opvatting dat voor een analoge toepassing van
artikel 1:161 lid 5 BW na het uiteenvallen van een samenleving in
gezinsverband waaruit een kind is geboren dat bij de geboorte-aangifte door de
vader is erkend, geen plaats is als niet is voldaan aan de in het middel
gestelde voorwaarden. Deze opvatting vindt geen steun in het recht. ’s Hofs
oordeel dat de gezinsband welke volgens de feitelijke vaststelling van het hof
tussen partijen bestond zozeer geleek op die welke tijdens een huwelijk tussen
echtgenoten bestaat dat er reden is voor zodanige analoge toepassing, behoefde
ook geen nadere motivering.

Het middel faalt derhalve.

Opmerking verdient dat omstandigheden als in het middel gereleveerd wel
kunnen meewegen bij de beantwoording van de vraag of contacten als door de
vader gewenst, in strijd zijn met het belang van het kind en op die grond
moeten worden afgewezen.

4. Beslissing: de Hoge Raad verwerpt het beroep.

Rechters

Mrs. Drion, Royer, Van den Blink, Verburgh, Snijders; A-G Ten Kate