Brief VVR en Proefprocessenfonds aan Raad voor de Rechtspraak en Rechtbank Den Haag over voorgenomen voorkeursbeleid voor meer mannen in de rechtbank

Den Haag, 18 juni 2014

Geachte dames en heren,

Op 22 mei jl. berichtte het AD dat de Haagse Rechtbank mannen voortaan wil “voortrekken” bij sollicitaties.1 De reden hiervoor zou zijn gelegen in het feit dat het hoge aantal vrouwelijke rechters het onpartijdige beeld van de rechterlijke macht ongunstig zou kunnen beïnvloeden. Dit nieuwsbericht is door diverse andere media opgepakt en naar buiten gebracht.2 Het voornemen om een voorkeursbeleid voor mannen in te stellen, stamt kennelijk uit een interne notitie die in de ondernemingsraad van de Haagse Rechtbank is besproken, maar waarover (nog) geen besluit is genomen.

Het nieuwsbericht heeft het Proefprocessenfonds Clara Wichmann en de Vereniging voor Vrouw en Recht onaangenaam verrast. Het behoeft immers geen betoog dat de rechterlijke macht maatschappelijk aanzien geniet en dat haar beslissingen (om al dan niet een voorkeursbeleid in te stellen in een geval als het onderhavige) gezag hebben. Wij vrezen dat de berichtgeving omtrent de interne notitie van uw Rechtbank de indruk zou kunnen wekken dat het wettelijk toegestaan is om voorkeursbeleid ten behoeve van mannen in te stellen. Dit is niet het geval, zoals wij in het navolgende zullen toelichten. Bovendien kan een dergelijke maatregel de indruk wekken dat de thans werkzame (vrouwelijke) rechters niet het professionele vertrouwen van de Rechtbank Den Haag genieten. Om dergelijke onwenselijke misverstanden te voorkomen, verzoeken wij u dan ook om publiekelijk afstand te doen van het (vermeende) voornemen om voorkeursbeleid ten behoeve van mannen in te stellen.
Volledigheidshalve zetten wij in het navolgende beknopt het wettelijk kader uiteen. Uitgangspunt is dat het wettelijk verboden is om onderscheid te maken op grond van geslacht bij onder meer het aanbieden van een betrekking, de behandeling bij de vervulling van een openstaande betrekking en het aangaan van een arbeidsverhouding.3

Op dit wettelijke uitgangspunt wordt een klein aantal, limitatief in de wet opgesomde uitzonderingen aangenomen. Voor zover hier relevant, geldt het verbod van onderscheid niet indien het onderscheid “een specifieke maatregel betreft die tot doel heeft vrouwen of personen behorende tot een bepaalde etnische of culturele minderheidspositie een bevoorrechte positie toe te kennen ten einde feitelijke nadelen verband houdende met de gronden ras of geslacht op te heffen of te verminderen en het onderscheid in een redelijke verhouding staat tot dat doel”.4 Het voeren van een voorkeursbeleid op grond van geslacht moet worden teruggevoerd op één van de wettelijke bepalingen die het maken van direct onderscheid op grond van geslacht expliciet toestaan. Uit het hierboven weergegeven citaat blijkt wel dat het voeren van een voorkeursbeleid op grond van geslacht enkel mogelijk is ten behoeve van vrouwen.

Het gegeven dat voorkeursbeleid op grond van geslacht bedoeld moet zijn om de positie van vrouwen – en niet die van mannen – te verbeteren, blijkt niet enkel uit de tekst van de gelijke behandelingswetgeving, maar ook uit de toelichting op het wetsvoorstel voor de Algemene wet gelijke behandeling. De wetgever heeft bij de behandeling van dit wetsvoorstel met zoveel woorden aangegeven dat voorkeursmaatregelen de mogelijkheid scheppen om de (thans bestaande) achterstandspositie van vrouwen en etnische minderheden te verminderen of op te heffen.5 Juist voor deze groepen is het treffen van maatregelen om feitelijke ongelijkheden op te heffen immers van groot belang. Parafraserend: mannen hebben niet te kampen met feitelijke ongelijkheden die hen een achterstandspositie op de arbeidsmarkt verschaffen, zodat het niet in de rede ligt om ten behoeve van deze groep voorkeursbeleid in te stellen.

Ten slotte merken wij op dat wij alle begrip hebben voor de wens die kennelijk bij Uw Rechtbank leeft om te groeien naar een diverse samenstelling van de rechterlijke macht. Een dergelijk doel dient echter te worden nagestreefd met de instrumenten die het wettelijke kader thans biedt. Nu het op grond van de wet thans niet mogelijk is om voorkeursbeleid in te stellen ten behoeve van mannen, geven wij u in overweging om diversiteit op andere wijzen na te streven. Voor de aan deze brief te besteden aandacht zeggen wij u bij voorbaat dank.

Met vriendelijke groet,

Het Proefprocessenfonds Clara Wichmann en de Vereniging voor Vrouw en Recht

 

http://www.ad.nl/ad/nl/1040/Den-Haag/article/detail/3659492/2014/05/22/R…
2 Zie onder meer http://nos.nl/artikel/651040-rechtbank-wil-meer-mannen.html%20en%20http:…
3 Zie artikel 5 lid 1 Algemene wet gelijke behandeling en artikel 3 lid 1 Wet gelijke behandeling van mannen en vrouwen; zie ook artikel 7:646 lid 1 BW.
4 Zie artikel 2 lid 3 Algemene wet gelijke behandeling; zie ook artikel 5 lid 1 Wet gelijke behandeling van mannen en vrouwen en artikel 7:646 lid 4 BW.
5 Kamerstukken II 1990-1991, 22 014, nr. 3, p. 14. De grond van de bepalingen is volgens de wetgever gelegen in de “algemene achterstandspositie” van de desbetreffende groepen op de in deze wet aangegeven terreinen van het maatschappelijk leven.