Instantie: Gerechtshof Amsterdam, 7 juli 2009

Instantie

Gerechtshof Amsterdam

Samenvatting

Verwekker van kind , geboren na beëindiging van de relatie, wil omgangsregering. Man heeft contact- en straatverbod en is strafrechtelijk veroordeeld voor huiselijk geweld. Hof wijst vordering af omdat het in het belang van het kind is op te groeien in veilige en stabiele omgeving.

Volledige tekst

Uitspraak
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM MEERVOUDIGE FAMILIEKAMER

BESCHIKKING van 7 juli 2009 in de zaak met landelijk zaaknummer 200.022.493/01 van:

[de man],
wonende te […],
APPELLANT,
advocaat: mr. E.A. Prins te Utrecht,

t e g e n

[de moeder],
wonende te […],
GEÏNTIMEERDE,
advocaat: mr. K. Spaargaren te Hilversum.

en

[de man],
wonende te […],
APPELLANT in principaal hoger beroep,
GEÏNTIMEERDE in incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. E.A. Prins te Utrecht,

t e g e n

MR. [X],
kantoorhoudende te […],
in zijn hoedanigheid van bijzonder curator over [de minderjarige],
GEÏNTIMEERDE in principaal hoger beroep,
APPELLANTE in principaal hoger beroep.

  1. Het geding in hoger beroep

1.1. Appellant in principaal hoger beroep tevens geïntimeerde in incidenteel hoger beroep, geïntimeerde en geïntimeerde in principaal hoger beroep tevens appellante in incidenteel hoger beroep worden hierna respectievelijk de man, de moeder en de bijzonder curator genoemd.

1.2. De man is op 14 januari 2009 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 12 november 2008 van de rechtbank te Amsterdam, met kenmerk 373430 / FA RK 07-4707.

1.3. De moeder heeft op 25 februari 2009 een verweerschrift ingediend.

1.4. De bijzonder curator heeft op 25 februari 2009 een verweerschrift ingediend en daarbij tevens incidenteel hoger beroep ingesteld.

1.5. De man heeft op 4 maart 2009 een verweerschrift in het incidenteel hoger beroep van de bijzonder curator ingediend.

1.6. De man heeft op 16 april 2009 aanvullende stukken ingediend.

1.7. De zaak is op 27 april 2009 ter terechtzitting behandeld.

1.8. Ter terechtzitting zijn verschenen:
– de man bijgestaan door zijn advocaat,
– de moeder bijgestaan door haar advocaat,
– de bijzonder curator.

1.9. Zoals afgesproken bij de behandeling ter zitting heeft de man een uitreksel justitiële documentatie aan het hof gezonden, met afschrift daarvan aan de moeder en de bijzonder curator.

2). De feiten

2.1. Partijen hebben vanaf begin 2004 tot eind 2006 een relatie gehad. Zij hebben vanaf eind 2005 samengewoond. Uit hun relatie is geboren […] (hierna: [de minderjarige]) [in] 2007. [de minderjarige] verblijft bij de moeder, zij heeft het gezag over hem.

2.2. De man is op 13 januari 2006 en op 11 oktober 2007 strafrechtelijk veroordeeld wegens mishandeling respectievelijk huiselijk geweld.

2.3. In het kader van de strafrechtelijke procedure is aan de man een contactverbod opgelegd als schorsingsvoorwaarde van de voorlopige hechtenis. Daarnaast is hem civielrechtelijk een contact- en straatverbod opgelegd.

2.4. Bij beschikking van 11 juli 2007 van de rechtbank te Amsterdam is mr. [X] benoemd tot bijzonder curator over [de minderjarige].

3). Het geschil in hoger beroep

3.1. Bij de bestreden beschikking zijn de verzoeken van de man tot het verlenen van vervangende toestemming voor erkenning van [de minderjarige] alsmede tot het vaststellen van een omgangsregeling tussen hem en [de minderjarige], inhoudende dat zij gerechtigd zijn omgang met elkaar te hebben in eerste instantie een dag per veertien dagen en later een weekend per veertien dagen, althans een omgangsregeling zoals het hof juist zal achten afgewezen.

3.2. De man verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, zijn inleidende verzoeken alsnog toe te wijzen.

3.3. De moeder verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen, – naar het hof begrijpt – met veroordeling van de man in de kosten van deze procedure.

3.4. De bijzonder curator verzoekt het inleidend verzoek van de man tot het verlenen van vervangende toestemming voor erkenning van [de minderjarige] alsnog toe te wijzen, met referte ten aanzien van de door de man verzochte omgangsregeling.

3.5. De moeder verzoekt het door de bijzonder curator ingestelde incidenteel hoger beroep af te wijzen.

4). Beoordeling van het hoger beroep

4.1. Uitgangspunt bij een verzoek tot verlenen van vervangende toestemming tot erkenning door de rechter in de zin van artikel 1:204 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) is, dat de verwekker en het kind er aanspraak op hebben dat hun relatie rechtens wordt erkend als een familierechtelijke betrekking. Het belang en de aanspraak van de man op erkenning moeten worden afgewogen tegen de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met het kind en de belangen van dit kind. Van schade aan de belangen van het kind in de zin van voornoemd artikel is slechts sprake indien er ten gevolge van de erkenning voor het kind reële risico’s zijn dat het belemmerd wordt in een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling. Dit kan onder meer het geval zijn wanneer de moeder ten gevolge van de erkenning in een zodanig onevenwichtige psychische toestand komt te verkeren dat zij niet in staat is het kind het stabiele opvoedingsklimaat te bieden dat het nodig heeft.

4.2. Het hof overweegt dat uit de stukken in het dossier en uit het verhandelde ter zitting naar voren is gekomen dat de man tot nu toe geen rol van betekenis in het leven van [de minderjarige] heeft gespeeld. Zoals ook ter zitting is gebleken, is, ondanks het feit dat de man het afgelopen jaar afstand ten opzichte van de moeder heeft bewaard, de verstandhouding tussen hen slecht. De moeder heeft ter zitting laten weten ondanks haar angst voor de man afgelopen jaar in het belang van [de minderjarige] via haar familieleden enkele pogingen te hebben ondernomen om contact tussen de man en [de minderjarige] tot stand te brengen. De man heeft echter haar familieleden bedreigd en bleek nadien gedetineerd, waarna zij haar pogingen heeft gestaakt. De moeder ondervindt nog steeds hevige spanningen als gevolg van de eerdere gedragingen van de man, waarvoor hij strafrechtelijk is veroordeeld. Zij heeft daarvoor hulpverlening ingeschakeld en wil rust voor haarzelf en voor [de minderjarige]. De man heeft ter zitting ontkend de familieleden van de moeder te hebben bedreigd. Hij erkent in het verleden fouten te hebben gemaakt en wil graag contact met [de minderjarige] zodat deze zijn achtergrond leert kennen.

4.3. Het hof oordeelt met betrekking tot het verzoek van de man tot verlenen van vervangende toestemming als volgt. Het is van groot belang dat [de minderjarige] kan opgroeien in een veilige en stabiele omgeving. Het huidige gezin van de moeder voldoet aan deze voorwaarden. Gelet op de slechte verhouding tussen de man en de moeder, de vele incidenten die zich tussen hen hebben afgespeeld, alsmede het strafrechtelijke verleden van de man bestaat, in het geval de man [de minderjarige] zou erkennen, een risico dat de moeder hierdoor in grote psychische problemen komt, hetgeen tot gevolg kan hebben dat [de minderjarige] in zijn sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling wordt belemmerd. Onder deze omstandigheden dienen de belangen van de moeder en [de minderjarige] bij het voortduren van hun huidige gezinsleven zwaarder te wegen dan de belangen van de man bij erkenning.

4.4. Op 1 maart 2009 is de Wet bevordering voortgezet ouderschap en zorgvuldige scheiding in werking getreden. Deze wet heeft directe werking. Het verzoek van de man een omgangsregeling tussen hem en [de minderjarige] vast te stellen dient derhalve te worden beoordeeld op grond van artikel 1:377a lid 2 BW. Daartoe dient allereerst beoordeeld te worden of de man in een nauwe persoonlijke betrekking tot [de minderjarige] staat. Het hof is van oordeel dat hiervan sprake is. Daartoe wordt overwogen dat tussen partijen niet in geschil is dat de man de biologische vader van [de minderjarige] is, en dat uit de gedragingen van partijen – zowel voor als na hun uiteengaan – valt af te leiden dat hun bedoeling was dat er omgang tussen de man en [de minderjarige] tot stand zou komen en dat de moeder daartoe pogingen heeft ondernomen.

4.5. Het hof zal bij de vaststelling van de omgangsregeling een zodanige beslissing nemen als hem in het belang van [de minderjarige] voorkomt. Het verzoek tot het vaststellen van een omgangsregeling kan slechts worden afgewezen, indien de ontzeggingsgronden, zoals vermeld in artikel 1:377a lid 3 BW, zich voordoen.
Het hof is van oordeel, onder verwijzing naar hetgeen onder 4.2. en 4.3 is overwogen, dat omgang in strijd is met de zwaarwegende belangen van [de minderjarige], zoals nader verwoord in artikel 1:337a lid 3 sub d BW. Daartoe wordt overwogen dat het thans opstarten van omgang tussen de man en [de minderjarige] een vooralsnog onaanvaardbaar groot risico met zich meebrengt dat de omgang een negatieve weerslag heeft op de thans ongestoorde verhouding tussen de moeder en [de minderjarige]. Het verzoek van de man een omgangsregeling tussen hem en [de minderjarige] vast te stellen wordt derhalve afgewezen.

4.6. Er is onvoldoende aanleiding om de man te veroordelen in de proceskosten, zoals door de moeder is verzocht. Deze kosten zullen op de gebruikelijke wijze worden gecompenseerd.

4.7. Dit leidt tot de volgende beslissing.

5). Beslissing

Het hof:

bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;

wijst zowel het principaal hoger beroep van de man als het incidenteel hoger beroep van de bijzonder curator af.

Deze beschikking is gegeven door mrs. M.E. van Zandwijk-Hillebrands, G.J. Driessen-Poortvliet en R.G. Kemmers in tegenwoordigheid van mr. C.M. van Harten als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 7 juli 2009.

Rechters

M.E. van Zandwijk-Hillebrands, G.J. Driessen-Poortvliet, R.G. Kemmers