Instantie: kantonrechter Enschede, 16 oktober 2008

Instantie

kantonrechter Enschede

Samenvatting

Werkneemster verzoekt ontbinding van haar arbeidsovereenkomst omdat zij te maken heeft gekregen met discriminatie op grond van haar huidskleur sinds haar overplaatsing naar een andere locatie. De kantonrechter is van mening dat de werkgever de klacht van de werkneemster niet goed heeft aangepakt. Hij heeft de situaties die zij heeft genoemd onderzocht, maar heeft daarbij geen discriminatoir gedrag boven tafel gekregen. Dat wil niet zeggen dat er geen sprake is geweest van discriminatie. De werkgever had er volgens de kantonrechter beter aan gedaan om niet een onderzoek te doen naar de beschuldigingen, maar te proberen het discriminatoir gedrag te voorkomen, bijvoorbeeld door een bijeenkomst te houden met alle personeelsleden waarin het probleem aan de orde wordt gesteld. Nu dat niet is gebeurd en de verhoudingen zijn verstoord, ontbindt de kantonrechter de arbeidsovereenkomst op termijn, zodat de werkneemster aansluitend WW kan aanvragen.

Volledige tekst

Uitspraak:

Overweegt

Gebleken is dat het verzoek geen verband houdt met de in de wet bedoelde opzegverboden.

B. verzoekt de ontbinding van de arbeidsovereenkomst met R. op grond van een gewichtige reden, bestaande uit een wijziging van omstandigheden, welke met zich meebrengt dat er op korte termijn een einde aan die arbeidsrelatie tussen partijen dient te komen.

Die wijziging van omstandigheden zou daaruit bestaan dat zij, sinds haar overplaatsing naar de locatie ….straat te maken heeft gekregen met discriminatie op grond van haar huidskleur.
R. heeft de klacht van B. onderzocht en is tot de conclusie gekomen dat er geen sprake is van discriminatoir gedrag, althans niet in de zin zoals B. dat zegt te hebben ervaren. Wel wordt erkend dat er soms vreemde uitspraken zijn gedaan, maar dat zou meer in de zin van uitwisseling van dergelijke uitspraken zijn gegaan en zeker niet de beladen intentie van discriminatie hebben.

Discriminatie is meestal nogal ongrijpbaar, maar wordt anderzijds te snel afgedaan als zijnde niet waar. Objectief gezien zal dat ook vaak wel zo zijn, want de directe confrontatie van hoger hand met de beschuldigingen levert door de bank genomen niet op dat er veel mensen opstaan met de intentie er voor uit te komen dat er gediscrimineerd wordt. Soms zijn mensen zich niet eens bewust dat er zich een vorm van discriminatie voordoet en dat is het moment om actie te onder nemen.

B. heeft een aantal voorbeelden genoemd, waarin zij met dat discriminatoire gedrag werd geconfronteerd. De in een eerder stadium genoemde voorbeelden zijn door R., zoals gezegd, onderzocht, maar dat heeft niet tot de conclusie geleid dat het gedrag van de collega’s van B. is veranderd, integendeel, het onderzoek heeft geen discriminatoir gedrag van de collega’s boven tafel gekregen. Wg. concludeert daaruit dat het zich niet heeft voorgedaan, doch dat vindt de kantonrechter een onjuiste conclusie.

Juist met het oog op de beladenheid van discriminatie en het feit dat het te snel wordt afgedaan met de woorden dat het bij de betrokkene tussen de oren zit, zou wg er goed aan gedaan hebben om het probleem langs een andere kant aan te pakken, derhalve niet een onderzoek te doen naar de beschuldigingen, maar trachten discriminatoir gedrag te voorkomen, waarbij in eerste instantie uitgegaan wordt van de juistheid van de woorden van betrokkene. Daarbij valt te denken aan een bijeenkomst met alle personeelsleden en het probleem daar aan de orde stellen. Wellicht dat die aanpak tot een andere uitkomst had geleid. Door te stellen dat van discriminatie niet gebleken is wordt B. in de hoek te kijk gezet als degene die onterecht haar collega’s beschuldigt en dat maakt de zaak alleen maar erger.

Wg heeft voor de andere aanpak gekozen en daarmee uiteindelijk een situatie gecreƫerd welke voor B. onomkeerbaar is: er moet een einde aan het dienstverband komen. Daarbij moet ook worden betrokken de omstandigheid dat B., ook afgezet tegen objectieve maatstaven, niet tot volle tevredenheid van wg functioneerde, daarbij refererend aan het feit dat zij slecht met kritiek kon omgaan. De terechte vraag is dan ook welk deel van de problematiek oorzaak is geweest van de uitval van B..

Al met al is er voldoende reden om de conclusie te trekken dat er een einde aan het dienstverband dient te komen. De kantonrechter zou daaraan een vergoeding ter hoogte van 1 maandsalaris willen verbinden, maar dat zou slechts tot gevolg hebben dat B. die vergoeding moet aanwenden om een maand zonder uitkering door te komen. Op die weg schiet de vergoeding zijn doel voorbij.

Hoewel ongebruikelijk zal de kantonrechter om die reden geen vergoeding. toekennen, maar de arbeidsovereenkomst ontbinden per 15 november 2008, zodat B. aansluitend aanspraak kan maken op een uitkering.

In reconventie heeft wg ook ontbinding van de arbeidsovereenkomst verzocht en deze zal de kantonrechter eveneens toewijzen, echter wederom per 1 december 2008.

Hoewel B. volgens wettelijk voorschrift in de gelegenheid dient te worden gesteld het verzoekschrift in te trekken, zal de kantonrechter daar van afwijken. Immers indien B. van die gelegenheid gebruik zou maken, dan blijft nog staan het reconventionele verzoek van wg, welk verzoek tot precies dezelfde uitkomst voert.

De kantonrechter acht termen aanwezig de proceskosten tussen partijen te compenseren als na te melden.

Beschikkende

Ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen op verzoek van beide partijen met ingang van 15 november 2008.

Compenseert de proceskosten in zoverre dat iedere partij haar eigen kosten draagt.

Wijst af het meer of anders verzochte.

Rechters

mr. Valk