Instantie: HvJ EG, 6 december 2007

Instantie

HvJ EG

Samenvatting

Een nationale regeling die tot gevolg heeft dat deeltijdwerkers voor hetzelfde aantal uren minder

goed worden betaald dan voltijdwerkers is in strijd met het beginsel van gelijke beloning

wanneer zij een aanzienlijk hoger percentage vrouwelijke werknemers treft dan mannelijke

werknemers en niet objectief gerechtvaardigd is

In Duitsland kan aan bepaalde categorieën ambtenaren een vergoeding voor overwerk worden toegekend in plaats van compensatieverlof. De op basis van de MVerGV1 geldende vergoeding voor overuren is echter lager dan de vergoeding voor arbeidsuren die in het kader van de individuele arbeidstijd worden verricht.

Voß is ambtenaar en werkt als leerkracht voor het Land Berlin. Toen zij deze activiteit in deeltijd uitoefende, heeft zij tussen januari en mei 2000 extra lesuren verzorgd. De vergoeding die zij hiervoor heeft ontvangen, was lager dan die welke een voltijdleerkracht voor hetzelfde aantal uren ontving. Voß heeft tevergeefs verzocht om toepassing van een gelijke vergoeding als die welke voltijdleerkrachten ontvangen.

Om het geschil tussen Voß en het Land Berlin te kunnen beslechten, heeft het

Bundesverwaltungsgericht het Hof de vraag gesteld, of het beginsel van gelijke beloning in de weg staat aan een regeling die ertoe leidt dat deeltijdambtenaren minder goed worden betaald dan voltijdambtenaren.

In zijn arrest van vandaag herinnert het Hof eraan, dat het beginsel van gelijke beloning zich niet alleen verzet tegen rechtstreekse discriminatie, maar ook tegen elk verschil in behandeling dat voortvloeit uit de toepassing van geslachtsneutrale criteria, indien hierdoor aanzienlijk meer vrouwelijke werknemers dan mannelijke werknemers worden getroffen en dit verschil niet kan worden gerechtvaardigd door objectieve factoren die niets met discriminatie op grond van geslacht van doen hebben.

1 Verordnung über die Gewährung von Mehrarbeitsvergütung für Beamte van 13 maart 1992 (BGBl. 1992 I,

blz. 528), zoals herzien op 3 december 1998 (BGBl. 1998 I, blz. 3494).

Het Hof constateert dat de lagere vergoeding voor overwerk tot een verschil in behandeling leidt ten nadele van leerkrachten die in deeltijd werken, omdat zij voor de uren die zij buiten hun individuele arbeidstijd tot een maximum van de normale arbeidstijd van een voltijdse betrekking presteren, een lagere vergoeding ontvangen.

Dit verschil in behandeling zou aanzienlijk meer vrouwen dan mannen kunnen treffen. In

verband hiermee wijst het Hof erop, dat de verwijzende rechter bij zijn onderbouwing van deze constatering alle werknemers in aanmerking dient te nemen waarvoor de betrokken nationale regeling geldt.

Aangezien de verwijzingsbeschikking geen melding maakt van objectieve factoren die niets met discriminatie op grond van geslacht van doen hebben, suggereert het Hof de verwijzende rechter dit aspect te onderzoeken.

Het Hof concludeert dat de toekenning van een lagere vergoeding aan deeltijdambtenaren voor de uren die zij buiten hun individuele arbeidstijd presteren, voor zover deze het totale aantal uren van een voltijdambtenaar niet overschrijden, in strijd is met het beginsel van gelijke beloning van mannelijke en vrouwelijke werknemers wanneer hierdoor aanzienlijk meer vrouwen dan mannen worden getroffen en het verschil in behandeling niet wordt gerechtvaardigd door objectieve factoren die niets met discriminatie op grond van geslacht van doen hebben.

Volledige tekst

Rechters