Brief zwangerschapsuitkering zelfstandigen, 31 januari 2007

Brief: Voorziening zwangerschapsverlof vrouwelijke zelfstandigen

Aan:de Leden van de Tweede Kamer
Cc: – Leden van de Kamercommissie SZW van de Eerste Kamer
– Kabinetsinformateur Wijffels
– Minister De Geus van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

31 januari 2007

Betreft: Voorziening zwangerschapsverlof vrouwelijke zelfstandigen

Geachte leden van de Tweede Kamer,

Op 31 oktober 2006 is de motie Van Gent en Verburg (30 800 XV, nr. 48) aangenomen waarin de regering is verzocht om vóór 1 januari 2007 de Tweede Kamer een voorstel te doen voor een uitkering tijdens zwangerschapsverlof voor vrouwelijke zelfstandigen (ondernemers, zzp’ers, freelancers en meewerkende partners). Deze motie lijkt tot dusver door de Minister te zijn genegeerd.

Ondergetekenden dringen er bij u op aan om toe te zien op een spoedige en daadwerkelijke uitvoering van deze motie in de vorm van het indienen van een wetsvoorstel door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Dit is noodzakelijk omdat momenteel een grote groep vrouwen, die als zelfstandige werkt, niet in staat is om een regeling te treffen ter opvang van het inkomensverlies tijdens zwangerschapsverlof. Het afsluiten van een particuliere verzekering is voor veel vrouwen te kostbaar en bovendien stellen particuliere verzekeraars aanvullende voorwaarden aan het sluiten van een verzekering, zoals een wachttijd van twee jaar, waardoor veel vrouwen die wél premie hebben betaald, alsnog buiten de boot vallen. Vrouwelijke zelfstandigen (of vrouwen die dit ambiëren) worden hierdoor sterk belemmerd bij de uitoefening van hun beroep. Rechters hebben deze praktijk tot nog toe in stand gelaten.

In bijgaande notitie zijn de redenen voor het (opnieuw) invoeren van een publieke regeling voor zwangerschapsverlof voor zelfstandig werkende vrouwen uitgebreid beschreven. Nadere informatie is verkrijgbaar bij de ondertekenaars van de brief. Zoals blijkt uit de ondertekeningen bestaat er een breed politiek én maatschappelijk draagvlak voor het treffen van een voorziening voor zwangere vrouwelijke onderneemsters.

Hoogachtend,

  • Eva Cremers en Leontine Bijleveld, Vereniging voor Vrouw en Recht Clara Wichmann
  • Gabbi Mesters, Meike Terhorst, Marlies Vegter, advocaten te Amsterdam en Alkmaar en
    vertegenwoordigers aantal vrouwelijke zelfstandigen in procedure tegen verzekeraar Movir
  • Sara Etty, Proefprocessenfonds Clara Wichmann
  • Patricia Assman, Vereniging van Nederlandse Vrouwelijke Artsen (vnVA)
  • Wilna Wind, FNV Vakcentrale
  • Martin Spanjers, FNV Zelfstandige Bondgenoten
  • Inger Minnesma, FNV Kiem
  • Lieke van der Kemp-van Wersch, Hennie Lagas, Federatie Zakenvrouwen
  • Marianne Horsman-Wagenaar, Nederlandse Vrouwen Raad
  • T.G.J. van der Wijst, Landelijke Organisatie van Aspirant Huisartsen
  • Jettie Bont, Landelijke Vereniging van Huisartsen

nadere contactgegevens:
namens Vereniging voor Vrouw en Recht Clara Wichmann:
Leontine Bijleveld 020 6258940, e-mail: Leontine.Bijleveld@xs4all.nl
Eva Cremers 071 5226552, e-mail: evacremers@xs4all.nl

Notitie: Voorziening zwangerschapsverlof vrouwelijke zelfstandigen

Voorziening zwangerschapsverlof vrouwelijke zelfstandigen

Aanleiding en doel

Tijdens de behandeling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid voor het jaar 2007 is op 31 oktober 2006 de motie Van Gent en Verburg (30 800 XV, nr. 48) aangenomen waarin de regering is verzocht om vóór 1 januari 2007 de Tweede Kamer een voorstel te doen voor een uitkering voor zwangerschapsverlof voor vrouwelijke zelfstandigen (ondernemers, zelfstandigen zonder personeel (zzp’ers), freelancers en meewerkende partners). Deze motie lijkt tot dusver te zijn genegeerd door Minister De Geus. Ondergetekenden dringen er bij u – als leden van de Tweede Kamer in de nieuwe samenstelling – op aan toe te zien op een spoedige en daadwerkelijke uitvoering van deze motie in de vorm van het indienen van een wetsvoorstel door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

Beperkte mogelijkheden voor particuliere verzekering zwangerschapsverlof

Een aantal van de ondergetekenden vertegenwoordigt een groep vrouwelijke ondernemers met een eigen beroepspraktijk die zwanger zijn of zijn geweest en geen gebruik kunnen maken of hebben kunnen maken van een publiekrechtelijke zwangerschapsregeling en evenmin, of slechts in zeer beperkte mate, van een privaatrechtelijke voorziening. Deze vrouwelijke ondernemers hebben een arbeidsongeschikheidsverzekering, die tevens dekking biedt in geval van zwangerschap, afgesloten bij verzekeraar Movir. Zij hebben hiervoor premie betaald, maar hebben geen of slechts in beperkte mate aanspraak kunnen maken op een uitkering tijdens zwangerschapsverlof vanwege de daarvoor geldende wachttermijn van twee jaar. De vrouwelijke ondernemers hebben zich daarnaast niet kunnen verzekeren tegen de vaste praktijkkosten die doorlopen tijdens zwangerschapsverlof en/of tegen de kosten van het inhuren van een waarnemer voor hun praktijk, omdat Movir (en andere private verzekeraars) geen verzekering aanbiedt tegen dat risico. Het gaat hierbij om aanzienlijke kosten. Deze vrouwen hebben enerzijds geen inkomen tijdens hun zwangerschapsverlof, terwijl anderzijds hun vaste kosten gewoon doorlopen. Hierdoor worden zij ernstig belemmerd in het als zelfstandige werkzaam zijn. Dit geldt temeer doordat zwangerschap zich veelal voordoet in het begin van de loopbaan als zelfstandige, waarin het inkomen nog relatief laag is.

Kosten particuliere verzekering

Het is inmiddels gebleken dat het afsluiten van een particuliere verzekering voor andere zelfstandigen dan bedoeld in de vorige alinea op financiële bezwaren kan stuiten en dat zij mede om deze reden in het geheel niet verzekerd zijn tegen arbeidsongeschiktheid. Dit geldt met name voor zzp’ers, dus zelfstandigen zonder personeel [1]. Vrouwelijke zzp’ers die niet tegen arbeidsongeschiktheid zijn verzekerd, missen per definitie een inkomensvoorziening tijdens het zwangerschapsverlof.

Reden voor terugkomen op afschaffing WAZ

De mogelijkheid voor vrouwelijke zelfstandigen om zich privaat te kunnen verzekeren tegen zwangerschapsverlof was een belangrijke reden voor Minister De Geus om per 1 augustus 2004 tot afschaffing van de WAZ over te gaan. Ook tijdens het begrotingsoverleg van afgelopen oktober 2006 is dit argument door Minister De Geus genoemd ter verdediging van zijn standpunt dat er geen publieke regeling voor zwangerschapsverlof voor zelfstandigen hoeft te komen. De financiële problemen voor bepaalde groepen zelfstandigen zijn daarbij onbesproken gelaten. Het feit dat door private verzekeraars aanvullende voorwaarden worden gesteld aan het verzekeren van zwangerschapsverlof die niet worden gesteld bij andere vormen van arbeidsongeschiktheid, en dat bepaalde risico’s geheel niet verzekerbaar zijn, is wel door De Geus onderkend. Hij heeft echter aangegeven daarin geen reden te zien om met een publieke regeling te komen, omdat inmiddels procedures bij de rechter aanhangig zijn tegen private verzekeraars over de rechtsgeldigheid van de door hen gehanteerde voorwaarden. Daarmee gaat De Geus in tegen het advies van de Commissie Gelijke Behandeling (CGB) aan de Minister van 6 juni 2006 [2] waarin de Commissie heeft aangegeven dat de afschaffing van de WAZ ertoe heeft geleid dat vrouwelijke zelfstandigen te beperkte mogelijkheden hebben om hun inkomensderving tijdens de periode rond de bevalling te verzekeren. De overheid blijft in de visie van de CGB verantwoordelijk voor het creëren van een passende voorziening voor vrouwelijke zelfstandigen via een publieke regeling of via een private verzekering.

VN-Vrouwenverdrag

De CGB wijst in het advies ook op de verplichting voor Nederland die voortvloeit uit artikel 11 lid 2 onder b VN-vrouwenverdrag. Daar is het recht op zwangerschapsverlof met behoud van loon of een vergelijkbare sociale voorziening vastgelegd. Het CEDAW heeft vrij recentelijk in een klachtprocedure tegen de Staat der Nederlanden geoordeeld dat dit recht geldt voor alle vrouwen die betaalde arbeid verrichten en dus ook voor vrouwen die als zelfstandige werkzaam zijn. De lidstaten zijn verplicht een betaald zwangerschapsverlof te introduceren voor al deze vrouwen [3].

Discriminatoire voorwaarden door rechters toegestaan

In één van de procedures tegen private verzekeraars over de door hen gehanteerde discriminatoire voorwaarden bij het verzekeren van zwangerschapsverlof heeft het gerechtshof Amsterdam inmiddels, in een uitspraak van 19 oktober 2006, geoordeeld dat verzekeraar Movir een wachttermijn van twee jaar en andere discriminatoire voorwaarden mag hanteren, onder meer omdat het schrappen van deze voorwaarden zou leiden tot een premieverhoging voor alle verzekerden. In een vonnis in een bodemprocedure van 3 mei 2006 oordeelde de rechtbank Utrecht dat de verzekering tegen zwangerschapsverlof en tegen andere vormen van arbeidsongeschiktheid niet als een regeling kunnen worden gezien en daarom niet met elkaar kunnen worden vergeleken, zodat geen sprake is van ongelijke behandeling.

Private verzekering geen alternatief voor WAZ

Deze uitspraken maken duidelijk dat het voor vrouwelijke zelfstandigen niet mogelijk is om zich adequaat te verzekeren tegen het risico van zwangerschapsverlof. De theoretische mogelijkheid van private verzekering is dus geen goede reden voor het niet willen invoeren door de regering van een publieke regeling. Daar komt nog bij dat alleen al vanwege de wachttermijn van twee jaar die in de private verzekeringen wordt gehanteerd, circa 11.000 vrouwen die zijn bevallen tussen 1 augustus 2004 en 1 augustus 2006 zich geheel niet tegen de kosten van zwangerschapsverlof hebben kunnen verzekeren.

Keuzevrijheid?

Ook de andere argumenten die De Geus heeft genoemd in zijn brief van 20 oktober 2006 aan de Tweede Kamer[4], naar aanleiding van de motie Halsema waarin werd gepleit voor herinvoering van een collectieve publieke regeling, snijden geen hout. Zo stelt De Geus dat een verplichte publieke verzekering de keuzevrijheid voor betrokkenen beperkt om te bepalen of en in hoeverre men zich wil verzekeren tegen het risico van zwangerschapsverlof. Dit argument is echter alleen valide als er überhaupt keuzevrijheid is. Momenteel is het niet mogelijk om een adequate verzekering tegen zwangerschapsverlof af te sluiten. Bovendien blijkt het afsluiten van een particuliere verzekering niet voor iedereen financieel haalbaar. Deze problemen kunnen worden ondervangen door een publieke basisregeling aan te bieden. De zelfstandigen met voldoende financiële armslag kunnen vervolgens kiezen of zij nog een aanvullende verzekering willen afsluiten.

Financiering publieke regeling

Het ligt voor de hand om een publieke regeling niet alleen te laten financieren door de vrouwelijke zelfstandigen zelf, maar door een bredere groep personen. Dit is ook in lijn met internationale wet- en regelgeving, waarin keer op keer wordt benadrukt dat het in strijd is met het recht op gelijke behandeling man/vrouw om de kosten van zwangerschap uitsluitend bij vrouwen neer te leggen [5]. Het krijgen van kinderen is niet een puur private aangelegenheid, maar een belang van de maatschappij als geheel. Datzelfde geldt voor vergroting van de arbeidsparticipatie van vrouwen, één van de doelstellingen van het regeringsbeleid. Vergroting van de arbeidsparticipatie is in het belang van de gehele maatschappij. Daarom dienen ook de kosten daarvan over diezelfde maatschappij te verspreid te worden.
De stellling van Minister De Geus dat de uitvoeringskosten van het invoeren van een publieke regeling voor zwangerschapsverlof rond de 8 à 10 miljoen zullen bedragen en dat daarnaast nog rekening moet worden gehouden met structurele uitvoeringskosten van circa 8 miljoen is gebaseerd op de veronderstelling dat de regeling dezelfde vorm zal krijgen als voorheen. Andere, goedkopere, varianten zijn echter evenzeer denkbaar. Zo kan gedacht worden aan het verlagen van de algemene heffingskorting (met een gering bedrag) als wordt gekozen voor financiering door alle belastingbetalers, of aan verlaging van de zelfstandigenaftrek (met een gering bedrag) als gekozen wordt voor financiering door zelfstandigen.

Bescherming gezondheid vrouwelijke zelfstandigen

Er zijn, kortom, geen valide redenen voor het niet opnieuw invoeren van een publieke regeling voor zwangerschapsverlof van vrouwelijke zelfstandigen, terwijl er vanuit het oogpunt van gelijke behandeling van mannen en vrouwen, vergroting van de arbeidsparticipatie van vrouwen en ondersteuning van (vrouwelijk) ondernemerschap zeer goede argumenten zijn om dit wel te doen. Ook vanuit het oogpunt van het beschermen van de gezondheid van moeders en hun kinderen is het van belang dat er een adequate regeling geldt tijdens zwangerschapsverlof. Voor het overheidsbeleid ten aanzien van zwangere zelfstandigen moet het uitgangspunt zijn dat dit beleid zich richt op een verbetering van de veiligheid en gezondheid op het werk tijdens de zwangerschap, na de bevalling en tijdens de lactatie. Bij gebreke aan een publieke regeling is het risico immers reëel dat vooral economisch zwakkere vrouwen geen verzekering afsluiten tegen het risico van zwangerschapsverlof als onderdeel van een arbeidsongeschiktheidsverzekering. Het is niet voor niets dat internationale regelgeving de Nederlandse Staat verplicht om zodanige maatregelen te treffen dat de kosten van zwangerschap niet alleen bij vrouwen terecht komen. Momenteel is dat wel het geval waar het gaat om vrouwelijke zelfstandigen. Hierdoor handelt de Staat in strijd met de op haar rustende verplichtingen.

Conclusie

Gelet hierop verzoeken wij u met klem om te bewerkstelligen dat op korte termijn een wetsvoorstel aan de Tweede Kamer wordt gestuurd tot invoering van een publieke regeling voor zwangerschapsverlof voor vrouwelijke ondernemers, waarbij tevens een compensatieregeling wordt getroffen voor de vrouwen die zijn gedupeerd door het geheel ontbreken van enige regeling tussen 1 augustus 2004 en 1 augustus 2006.

[1] P. Brouwer en W. Zwinkels, Verzekerd van een vangnet na de WAZ? Gevolgen van afschaffing van de WAZ voor het verzekeren van arbeidsongeschiktheidsrisico door ZZP’ers, TNO-rapport, januari 2006.
[2] Te vinden op www.cgb.nl.
[3] CEDAW 14 augustus 2006, Communication No. 3/2004 Nguyen/Staat der Nederlanden, besproken in Sociaal Recht 2006, nr. 12, p. 372-374)
[4] TK 29 497, 30 800, nr. 19
[5] Zie onder meer artikel 4 lid 1 en onder a en artikel 5 lid 3 van richtlijn 2004/113/EG, de goederen- en dienstenrichtlijn, en voorts ook het advies van de Commissie Gelijke Behandeling van 6 juni 2006, te vinden op www.cgb.nl.