Instantie: Commissie Gelijke Behandeling, 5 december 2006

Instantie

Commissie Gelijke Behandeling

Samenvatting

Dit oordeel van de Commissie Gelijke Behandeling (CGB) verdient extra aandacht omdat de Commissie verplichtingen oplegt om de gebleken structurele discriminatie in de toekomst te voorkomen. In het oordeel spelen de volgende feiten. Verzoekster neemt deel aan een project gesubsidieerde arbeid in het kader van de Wet Werk en Bijstand dat tot doel heeft een duurzame uitstroom naar reguliere arbeid te bevorderen. Het reïntegratiebedrijf dat het project uitvoert, neemt cliënten van de gemeentelijke sociale dienst in dienst en treedt daarmee op als werkgever. De werknemers worden gedetacheerd naar een werkervaringsplaats bij een externe inlener. Het reïntegratiebedrijf beëindigt de arbeidsovereenkomst nadat bekend is geworden dat verzoekster zwanger is. Het besluit wordt genomen in overleg met de gemeentelijke overheid die opdrachtgever is voor de uitvoering van het reïntegratietraject. Bij de besluitvorming over de beëindiging van de arbeidsovereenkomst hebben financiële argumenten gespeeld en tevens de vrees dat vanwege de zwangerschap het reïntegratietraject niet zou leiden tot duurzame uitstroom naar reguliere arbeid. De CGB stelt vast dat het reïntegratiebedrijf onderscheid op grond van geslacht heeft gemaakt jegens verzoekster. De Commissie sluit het oordeel af met een aanbeveling waarin het reïntegratiebedrijf wordt verplicht maatregelen voor de toekomst te treffen omdat gebleken is dat er geen sprake was van een incident. Het is namelijk algemeen beleid om de trajecten af te breken als er geen spoedige doorstroom naar regulier werk mogelijk is. Dit gebeurt ongeacht de oorzaak en dus ook in geval van zwangerschap.

Volledige tekst

Procesverloop

1.1
Bij het voornoemde verzoekschrift heeft verzoekster de Commissie Gelijke Behandeling, hierna: de Commissie, verzocht te beoordelen of verweerder jegens haar onderscheid op grond van geslacht heeft gemaakt door haar arbeidsovereenkomst in het kader van een reïntegratietraject niet te verlengen, omdat zij zwanger was.

1.2
Verzoekster heeft de Commissie desgevraagd aanvullende informatie toegestuurd.

1.3
Verweerder heeft schriftelijk verweer gevoerd. Het verweerschrift is 7 augustus 2006 bij de Commissie ontvangen.


1.4
Desgevraagd heeft verzoekster de Commissie meegedeeld dat zij de gemeente Bergen, waar verzoekster werkzaam was in het kader van haar reïntegratietraject, hierna: de gemeente, niet als verweerder wilde aanmerken.

Op 30 augustus 2006 heeft de Commissie de gemeente Bergen verzocht als informant informatie te verstrekken. De Commissie heeft de gevraagde informatie op 26 september 2006 ontvangen.

1.5
Op 11 oktober 2006 hebben partijen hun standpunten ter zitting mondeling toegelicht.


2 Feiten


2.1
Verweerder voert in opdracht van een aantal gemeenten wetten en regelingen uit voor gesubsidieerd werk en sociale werkvoorziening. Verweerder heeft een reïntegratieonderdeel, dat verantwoordelijk is voor de individuele externe bemiddeling, plaatsing en begeleiding van mensen naar gesubsidieerd en duurzaam regulier werk. Consulenten stellen daartoe ontwikkelings- en reïntegratieplannen op, houden de voortgang ervan in de gaten of voeren er zelf delen van uit.


2.2
De gemeente is opdrachtgever van verweerder. De klantmanager van de gemeente bepaalt welke stappen er in het kader van een reïntegratietraject worden genomen en kan er voor kiezen om een traject gesubsidieerde arbeid in het kader van de Wet Werk en Bijstand (WWB) te laten uitvoeren door verweerder. In deze trajecten treedt verweerder op als werkgever, neemt de cliënt in dienst en detacheert de cliënt naar een werkervaringsplaats bij een externe inlener. Verweerder factureert de gemaakte loonkosten, alsmede de trajectkosten bij de gemeente.


2.3
Op verzoek van de gemeente heeft de consulent van verweerder op 15 april 2005 met verzoekster gesproken. De klantmanager wilde een traject gesubsidieerde arbeid inzetten. Het doel van een traject gesubsidieerde arbeid in het kader van de WWB is duurzame uitstroom naar de reguliere arbeidsmarkt. Op 1 december 2005 is het traject gesubsidieerde arbeid gestart en heeft verzoekster een contract voor zes maanden gekregen bij verweerder tot 1 juni 2006.

Op 22 maart 2006 veranderde zij van werkomgeving en functie (een vervolgstap in haar traject) en ging werken als administratief medewerker bij de gemeente.
 

2.4
Op 13 april 2006, bij gelegenheid van een tussentijds evaluatiegesprek, heeft verzoekster verweerder verteld dat zij vijf maanden zwanger was.


2.5
Op 10 mei 2006 deelde de consulente van verzoekster haar mee dat het contract na 1 juni 2006 niet verlengd zou worden vanwege de zwangerschap van verzoekster.


3 Beoordeling van het verzoek


3.1
Ter beoordeling ligt de vraag voor of verweerder jegens verzoekster onderscheid op grond van geslacht heeft gemaakt, door haar arbeidsovereenkomst in het kader van een reïntegratietraject niet te verlengen, omdat zij zwanger was.


3.2
Op grond van artikel 7:646, eerste lid, Burgerlijk Wetboek (BW) is het maken van onderscheid op grond van geslacht, bij onder meer het aangaan van een arbeidsovereenkomst, verboden. Het is vaste oordelenlijn van de Commissie dat een besluit om een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd niet te verlengen, een besluit is betreffende het aangaan van een arbeidsovereenkomst (zie bijvoorbeeld CGB 1 februari 2005, oordeel 2005-12).

3.3
Het verbod op het maken van onderscheid in de zin van artikel 7:646 BW richt zich zowel tot een formeel werkgever en uitvoerder van een reïntegratietraject, zoals verweerder, als tot een feitelijk werkgever of opdrachtgever, zoals de gemeente.


3.4
In artikel 7:646, vijfde lid, BW is bepaald dat onder onderscheid zowel direct als indirect onderscheid wordt begrepen. Onder direct onderscheid wordt mede verstaan onderscheid op grond van zwangerschap, bevalling en moederschap.


3.5
Verweerder heeft het besluit om het contract van verzoekster niet te verlengen als volgt toegelicht. De trajecten voor gesubsidieerde arbeid zijn volgens verweerder zeer kostbaar. De extra kosten die zijn gemoeid met een dergelijk traject, ten opzichte van een bijstanduitkering, bestaan er voor de gemeente uit dat 100% van het minimumjeugdloon betaald moet worden in plaats van een bijstandsuitkering en ook het reïntegratietraject brengt extra kosten mee.

Aangezien de doelstelling van het traject, namelijk spoedige duurzame reguliere uitstroom, niet zou kunnen worden behaald door de zwangerschap van verzoekster, vanwege het daarbij behorende verlof, is haar contract niet verlengd. Desgevraagd heeft verweerder verklaard dat een traject als dat van verzoekster een maximale duur kan hebben van drie jaar.


3.6
Het besluit om het contract niet te verlengen is dus, volgens verweerder, niet genomen in verband met verzoeksters geslacht, zwangerschap of haar functioneren, maar met het oog op het effect van haar gewijzigde omstandigheden op de doelstelling gesubsidieerde arbeid in het kader van de WWB. Wanneer tijdens een traject de omstandigheden wijzigen en daarmee de kansen op reguliere uitstroom kleiner of nihil worden door welke reden dan ook, volgt overleg met de opdrachtgever, als financierder van deze trajecten, over het al dan niet voortzetten daarvan. In overleg met de opdrachtgever, de gemeente, is besloten het reïntegratietraject na het aflopen van het tijdelijk contract niet verder te verlengen.


3.7
Desgevraagd heeft de gemeente laten weten dat verweerder over de beslissing om het traject van verzoekster niet voort te zetten met haar heeft overlegd. Verder heeft de gemeente verklaard dat het financiële argument niet het belangrijkste argument is geweest om het traject te beëindigen. Reïntegratietrajecten moeten leiden tot duurzame uitstroom naar reguliere arbeid. Gedurende het traject kunnen de persoonlijke omstandigheden van belanghebbende wijzigen. De wijziging van de persoonlijke omstandigheden kan betekenen dat de kansen op uitstroom naar reguliere arbeid kleiner of nihil worden. In een dergelijk geval is dat dan de reden om het traject niet voort te zetten. Het recht op deelname aan een reïntegratietraject herleeft niet automatisch, wanneer de omstandigheden van betrokkene opnieuw wijzigen. Dat wil zeggen dat verzoekster na afloop van haar verlofperiode niet automatisch opnieuw in aanmerking komt voor deelname aan het traject, maar dat opnieuw moet worden beoordeeld of dat wenselijk wordt geacht.


3.8
Ten aanzien van de stelling van verweerder en de gemeente dat de beslissing niet is genomen vanwege verzoeksters zwangerschap, maar vanwege de gewijzigde omstandigheden van verzoekster, oordeelt de Commissie als volgt.

In beginsel staat het verweerder vrij om, indien er sprake is van gewijzigde omstandigheden waardoor er al dan niet tijdelijk weinig of geen uitzicht bestaat op instroom in een reguliere baan, een reïntegratietraject af te breken. Dit mag echter niet indien de gewijzigde omstandigheid de zwangerschap is of het directe gevolg daarvan, zoals het geval is bij verzoekster. Zoals in 3.4 reeds is overwogen, wordt onder direct onderscheid mede verstaan onderscheid op grond van zwangerschap, bevalling en moederschap. Het door verweerder gemaakte onderscheid is dan ook direct onderscheid op grond van geslacht, dat op grond van het systeem niet kan worden gerechtvaardigd, tenzij een van de uitzonderingen van toepassing is, genoemd in artikel 7:646, tweede tot en met vierde lid, BW.


3.9
Verweerder heeft zich beroepen op de omstandigheid dat er geen sprake kon zijn van een spoedige uitstroom naar reguliere arbeid, vanwege de te voorziene onbeschikbaarheid van verzoekster tijdens haar zwangerschaps- en bevallingsverlof. Dat was voor de gemeente, maar ook voor verweerder onwenselijk. De Commissie oordeelt dat niet van belang is dat de beslissing om het traject te beëindigen in overleg en zelfs in opdracht van de gemeente is genomen. Zoals in 3.3 reeds is overwogen, richt het verbod om onderscheid te maken zich ook tot verweerder. Verweerder heeft een zelfstandige verantwoordelijkheid om dit verbod na te leven.


3.10
Het argument dat verzoekster door de zwangerschap niet spoedig zou kunnen instromen in een reguliere baan kan evenmin slagen, nu dit geen uitzondering vormt zoals genoemd in artikel 7:646, tweede tot en met vierde lid, BW. Overigens overweegt de Commissie dat, ook al zou een uitzondering op de voorliggende situatie van toepassing zijn, het besluit haar niettemin disproportioneel voorkomt, nu verweerder immers had kunnen besluiten om het traject voor de duur van de verlofperiode op te schorten, in plaats van het traject definitief te beëindigen. Dit klemt te meer nu dit traject een maximale termijn van drie jaar kan hebben.


3.11
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat verweerder jegens verzoekster verboden onderscheid op grond van geslacht heeft gemaakt door haar arbeidsovereenkomst in het kader van een reïntegratietraject niet te verlengen, omdat zij zwanger was.


4 Oordeel

De Commissie Gelijke Behandeling spreekt als haar oordeel uit dat WNK Bedrijven jegens S. Loos onderscheid op grond van geslacht heeft gemaakt bij het niet-aangaan van een arbeidsovereenkomst.

5 Aanbeveling


Uit hetgeen verweerder heeft aangevoerd blijkt dat het geval van verzoekster geen op zichzelf staand incident is, maar dat het algemeen beleid is om reïntegratietrajecten af te breken als er geen spoedige doorstroom naar regulier werk mogelijk is, ongeacht de oorzaak en dus ook in geval van zwangerschap. De Commissie beveelt verweerder daarom aan niet alleen maatregelen te treffen die de negatieve gevolgen van het gemaakte onderscheid voor verzoekster wegnemen, maar tevens maatregelen te treffen om dergelijke praktijken in de toekomst te voorkomen. In dat verband dienen tevens afspraken te worden gemaakt met de gemeente als opdrachtgever en met externe inleners.


Aldus gegeven te Utrecht op 5 december 2006 door mr. M. van den Brink, fungerend voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. A.H. Pranger, secretaris.

Rechters

Mr. M. van der Brink