Instantie: Commissie Gelijke Behandeling, 21 augustus 2006

Instantie

Commissie Gelijke Behandeling

Samenvatting

Verweerster is een ontwikkelaar van vastgoed. Verzoekster is werkneemster van verweerster. Tot 1 januari 2006 was zij verzekerd ingevolgde de Ziekenfondswet. Bij verweerster waren voor 1 januari 2006 zowel werknemers werkzaam met een salaris onder de loongrens van de Zfw als werknemers met een salaris boven de Zfw-loongrens. Met betrekking tot deze laatste groep kende verweerster tot 1 januari 2006 een regeling tegemoetkoming ziektekosten, waarover op individueel niveau afspraken waren gemaakt. Deze tegemoetkoming bedroeg 50% of 100% van de premiekosten voor een particuliere ziektekostenverzekering, afhankelijk van de individuele arbeidsovereenkomst. Met de invoering van de Zorgverzekeringswet (Zvw) per 1 januari 2006 is het onderscheid tussen ziekenfonds- en particulier verzekerden komen te vervallen. Voor alle ingezetenen geldt sindsdien de verplichting een zorgverzekering aan te gaan met een zorgverzekeraar naar keuze.

Voor werknemers die tot 1 januari 2006 recht hadden op een tegemoetkoming in de ziektekosten, dat wil zeggen werknemers met een inkomen boven de toenmalige ziekenfondsgrens, heeft verweerster de tegemoetkoming ziektekosten gehandhaafd. Werknemers die voorheen verplicht waren verzekerd op grond van de Zfw ontvangen deze tegemoetkoming sindsdien niet. In geding is de vraag of verweerster onderscheid heeft gemaakt op grond van geslacht door alleen een tegemoetkoming in de ziektekosten te verstrekken aan werknemers die voor 1 januari 2006 niet krachtens de Zfw waren verzekerd. De Commissie oordeelt dat verweerster hiermee indirect onderscheid op grond van geslacht maakt, waarvoor geen objectieve rechtvaardiging aanwezig is. Verweerster handelt dus in strijd met de wet.

Volledige tekst

 

1 Procesverloop

 

1.1

Bij het voornoemde verzoekschrift heeft verzoekster de Commissie Gelijke Behandeling, hierna: de Commissie, verzocht te beoordelen of verweerster, de werkgever van verzoekster, onderscheid heeft gemaakt op grond van geslacht door alleen een tegemoetkoming in de ziektekosten te verstrekken aan werknemers die voor 1 januari 2006 niet krachtens de Ziekenfondswet waren verzekerd tegen ziektekosten. 1.2

Verzoekster heeft de Commissie desgevraagd aanvullende informatie toegestuurd.
1.3

Verweerster heeft schriftelijk verweer gevoerd, waarin verweerster de stellingen van verzoekster heeft betwist. De gronden, waarop het verweer rust, komen, voor zover relevant voor de beoordeling van het verzoek, in de rubriek ‘beoordeling’ aan de orde. 1.4

De Commissie heeft besloten de zaak vereenvoudigd af te doen.

2 Feiten

 

2.1

Tot 1 januari 2006 was verzoekster krachtens de Ziekenfondswet (Zfw) verplicht verzekerd tegen ziektekosten.

2.2

Verweerster is een ontwikkelaar van vastgoed. Bij verweerster waren voor 1 januari 2006 zowel werknemers werkzaam met een salaris onder de loongrens van de Zfw als werknemers met een salaris boven de Zfw-loongrens. Met betrekking tot deze laatste groep kende verweerster tot 1 januari 2006 een regeling tegemoetkoming ziektekosten, waarover op individueel niveau afspraken waren gemaakt. Deze tegemoetkoming bedroeg 50% of 100% van de premiekosten voor een particuliere ziektekostenverzekering, afhankelijk van de individuele arbeidsovereenkomst. 2.3

Met de invoering van de Zorgverzekeringswet (Zvw) per 1 januari 2006 is het onderscheid tussen ziekenfonds- en particulier verzekerden komen te vervallen. Voor alle ingezetenen geldt sindsdien de verplichting een zorgverzekering aan te gaan met een zorgverzekeraar naar keuze. 2.4

Voor werknemers die tot 1 januari 2006 recht hadden op een tegemoetkoming in de ziektekosten, dat wil zeggen werknemers met een inkomen boven de toenmalige ziekenfondsgrens, heeft verweerster de tegemoetkoming ziektekosten gehandhaafd. Werknemers die voorheen verplicht waren verzekerd op grond van de Zfw ontvangen deze tegemoetkoming sindsdien niet. 2.5

Verweerster kent geen CAO, maar volgt in hoofdlijnen de in haar bedrijfstak gebruikelijke UTA-CAO.

 

3 Beoordeling van het verzoek

 

3.1

In geding is de vraag of verweerster onderscheid heeft gemaakt op grond van geslacht door alleen een tegemoetkoming in de ziektekosten te verstrekken aan werknemers die voor 1 januari 2006 niet krachtens de Zfw waren verzekerd.

3.2

In artikel 7:646, eerste lid, Burgerlijk Wetboek (BW) is onder meer bepaald dat de werkgever geen onderscheid mag maken tussen mannen en vrouwen in de arbeidsvoorwaarden. Onder onderscheid wordt verstaan direct en indirect onderscheid. Van direct onderscheid is sprake indien rechtstreeks wordt verwezen naar geslacht. Indirect onderscheid doet zich voor wanneer door een bepaald criterium of voorschrift met name personen van een bepaald geslacht worden getroffen.

3.3

Verzoekster stelt dat verweerster indirect onderscheid maakt op grond van geslacht. Volgens verzoekster benadeelt verweerster in overwegende mate vrouwen door alleen een tegemoetkoming in de ziektekosten te verstrekken aan werknemers die ook voor 1 januari 2006 particulier waren verzekerd. Zij wijst er op dat verweerster twaalf werknemers in dienst heeft: zeven vrouwen en vijf mannen. De groep werknemers die tot 1 januari 2006 een inkomen had boven de ziekenfondsgrens bestaat uit vijf mannen en een vrouw. De groep werknemers die tot 1 januari 2006 verplicht was verzekerd krachtens de Zfw, bestaat uit zes vrouwen. 3.4

Verweerster stelt twee werknemers meer in dienst te hebben dan verzoekster aanvoert, maar weerspreekt bovenstaande verdeling in de kern niet. 3.5

Voor wat betreft de salariëring van haar medewerkers wijst verweerster op de verschillen in opleidingsniveau, waarbij zij onderscheid maakt tussen medewerkers afhankelijk van opleidingsverschil. Verweerster maakt, zo stelt zij, onderscheid tussen werknemers met een hogere beroeps- of universitaire opleiding die kernactiviteiten verrichten (ontwikkelaars en coördinatoren) en werknemers met een lagere functie die ondersteunende activiteiten verrichten (personeel met secretariële en administratieve werkzaamheden). De eerste groep heeft een salaris boven de voormalige Zfw-loongrens en ontvangt een vergoeding voor de particulieren ziektekostenverzekering. De tweede groep heeft een salaris onder de voormalige Zfw-loongrens. 3.6

Deze loongrens valt, zo constateert de Commissie, evenwel niet samen met een verschil in opleiding en of functie. Zo is het salaris van de directiesecretaresse en het hoofd van de administratie volgens verweerster hoger dan de Zfw-loongrens. 3.7

Vóór 2006 waren werknemers ten gevolge van de loongrens in de Zfw verdeeld in twee groepen: zij die verplicht waren verzekerd krachtens de Zfw bij een ziekenfonds en zij die zich vrijwillig konden verzekeren tegen het risico op ziektekosten bij een particuliere ziektekostenverzekering. De werknemers die niet verplicht waren verzekerd krachtens de Zfw, moesten meer kosten maken om zich te verzekeren tegen ziektekosten dan zij die wel verplicht verzekerd waren op grond van de Zfw. De Commissie constateert dat verweerster door middel van een arbeidsvoorwaardelijke regeling, te weten het toekennen van een tegemoetkoming in de premiekosten voor een particuliere ziektekostenverzekering, heeft gepoogd deze ongelijke gevallen naar mate van ongelijkheid ongelijk te behandelen. 3.8

Aangezien het toekennen van deze tegemoetkoming rechtstreeks verband houdt met de hoogte van het salaris in combinatie met de Zfw-loongrens en niet rechtstreeks met de functie, de genoten opleiding of de functiewaarde, is niet gebleken dat het een functiespecifieke arbeidsvoorwaarde betreft. 3.9

De Commissie stelt vast dat het een collectieve arbeidsvoorwaarde betreft in de zin dat alle werknemers met een inkomen boven de loongrens hiervoor in aanmerking komen los van de aard van de functie. Het al dan niet overschrijden van de loongrens is mede afhankelijk van de omvang van het dienstverband, onafhankelijk van de functie of het opleidingsniveau. Immers, ook degenen met ondersteunende activiteiten kunnen hier aanspraak op maken als hun inkomen hoger is dan de Zfw-loongrens, in tegenstelling tot werknemers met kernactiviteiten die in deeltijd werken en zodoende een salaris hebben dat onder Zfw-loongrens blijft. 3.10

Verweerster heeft ook na 1 januari 2006, datum van invoering van de Zvw, de individuele afspraken rond tegemoetkomingen intact gelaten. Het betreft hier geen tijdelijke overgangsregeling, maar een regeling van onbepaalde duur. Dit brengt met zich dat werknemers met een relatief hoog salaris, voornamelijk mannen, een tegemoetkoming blijven ontvangen van verweerster in de kosten voor een ziektekostenverzekering, terwijl werknemers met een relatief laag salaris, allen vrouw, het zonder tegemoetkoming moeten stellen. 3.11

De eerste vraag die moet worden beantwoord, is of er sprake is van benadeling van verzoekster in de zin van de wetgeving gelijke behandeling. 3.12

Verweerster stelt dat voormalig ziekenfondsverzekerden niet worden benadeeld, omdat zij er sinds 1 januari 2006 circa 5% in netto salaris op vooruit zijn gegaan, inclusief een structurele loonsverhoging van 1,6% bruto voor alle werknemers. Verweerster wijst er op dat voormalig vrijwillig verzekerden er maximaal 2% in netto salaris op vooruit zijn gegaan. Verzoekster spreekt de vooruitgang van 5% voor voormalig ziekenfondsverzekerden op zich niet tegen. De Commissie gaat er van uit dat zij er inderdaad 5% in netto salaris op vooruit is gegaan. 3.13

Er lijkt op voorhand geen sprake van een benadeling van voorheen ziekenfondsverzekerden, nu zij er netto circa 5% op vooruit gaan. Deze vooruitgang lijkt evenwel niet zo zeer het gevolg van salarismaatregelen van verweerster, maar is kennelijk door de wetgever zo beoogd. Verweerster heeft immers alle werknemers een bruto loonsverhoging van 1,6% toegekend. De vooruitgang van 5% netto is dan ook voornamelijk het effect van de invoering van de Zvw. 3.14

Daar komt bij dat voormalig vrijwillig verzekerden hoe dan ook een voordeel hebben, namelijk de collectieve arbeidsvoorwaarde bestaande uit de garantie van een tegemoetkoming ter hoogte van een bepaald percentage van de ziektekostenpremie. Zij houden deze garantie, ook bij een stijging van de premies voor zorgverzekeringen die eventuele positieve inkomenseffecten van de invoering van de Zvw te niet kunnen doen. Voormalig ziekenfondsverzekerden, zoals verzoekster, worden benadeeld doordat zij een dergelijke garantie niet hebben. 3.15

De Commissie begrijpt het verweer aldus dat volgens verweerster niet kan worden volstaan met de beoordeling van alleen de collectieve arbeidsvoorwaarde tegemoetkoming ziektekosten maar dat ook de inkomenseffecten van de invoering van de Zvw erbij moeten worden betrokken. Wat hiervan zij, het is in navolging van de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de EG (HvJ EG) vaste oordelenlijn van de Commissie dat de toepassing van het beginsel van gelijke beloning moet worden verzekerd ten aanzien van elk onderdeel van de beloning/arbeidsvoorwaarden en niet door de aan de werknemers toegekende voordelen in hun totaliteit te beoordelen. In het zogenaamde Barber-arrest heeft het Europese Hof van Justitie (HvJ EG) bepaald dat werkelijke doorzichtigheid, waardoor een doeltreffende controle op het beginsel van gelijke beloning mogelijk is, slechts is verzekerd wanneer het beginsel van gelijke beloning op elk onderdeel van de aan mannelijke en vrouwelijke werknemers toegekende beloning van toepassing is (HvJ EG 17 mei 1990, zaak C-262/88 (Barber),
Jur. 1990, p. I-1889, NJ 1992, 436, zie onder meer CGB 25 augustus 2005,
oordeel 2005-161en CGB 14 juni 2006, oordeel 2006-123 en Kamerstukken II 1995/96, 24 498, nr. 3, p. 15). 3.16

Nu elke arbeidsvoorwaarde apart moeten worden beoordeeld, levert het enkel toekennen door verweerster van een tegemoetkoming aan voormalig vrijwillig verzekerden indirect onderscheid op grond van geslacht op. De groep werknemers aan wie verweerster de tegemoetkoming toekent, wordt immers gekenmerkt door een oververtegenwoordiging van mannen. 3.17

Ingevolge de gelijkebehandelingswetgeving kan het maken van onderscheid onder omstandigheden zijn gerechtvaardigd. In dat geval dient de partij die mogelijk onderscheid heeft gemaakt feiten aan te dragen ter rechtvaardiging hiervan. Of in een concreet geval sprake is van een objectieve rechtvaardiging moet worden nagegaan aan de hand van een beoordeling van het doel van het onderscheid en het middel dat ter bereiking van dit doel is ingezet. Het doel dient legitiem te zijn, in de zin van voldoende zwaarwegend dan wel te beantwoorden aan een werkelijke behoefte. Een legitiem doel vereist voorts dat er geen sprake is van een discriminerend oogmerk. Het middel dat wordt gehanteerd moet passend en noodzakelijk zijn. Een middel is passend indien het geschikt is om het doel te bereiken. Het middel is noodzakelijk indien het doel niet kan worden bereikt met een middel dat niet leidt tot onderscheid, althans minder bezwaarlijk is, en het middel in een evenredige verhouding staat tot het doel. Pas als aan al deze voorwaarden is voldaan levert het onderscheid geen strijd op met de gelijkebehandelingswetgeving. 3.18

Hetgeen verweerster ter rechtvaardiging van het door haar gevoerde beleid naar voren heeft gebracht, is hierboven reeds behandeld (3.8 t/m 3.11). Behoudens deze gronden, die niet kunnen leiden tot een objectieve rechtvaardiging, heeft verweerster geen argumenten aangedragen die haar handelwijze zouden kunnen rechtvaardigen. Daaruit volgt dat verweerster in strijd heeft gehandeld met de gelijkebehandelingswetgeving. 3.19

De Commissie concludeert dat verweerster onderscheid maakt op grond van geslacht door alleen een tegemoetkoming in de ziektekosten te verstrekken aan werknemers die voor 1 januari 2006 niet krachtens de Zfw waren verzekerd.

 

4 Oordeel

 

4.1

De Commissie Gelijke Behandeling spreekt als haar oordeel uit dat Kantorenhuis N.V. onderscheid maakt op grond geslacht jegens G.H.M. Goertz-Kuijpers door alleen een tegemoetkoming in de ziektekosten te verstrekken aan werknemers die voor 1 januari 2006 niet krachtens de Ziekenfondswet waren verzekerd.

 

Aldus gegeven te Utrecht op 21 augustus 2006 door prof. mr. A.C. Hendriks, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. A.K. de Keizer, secretaris.

 

 

 

Rechters

Prof.mr. A.C. Hendriks