Brief aan de leden van de vaste Tweede-Kamercommissies voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties over de evaluatie van de Algemene wet gelijke behandeling

Brief aan de leden van de vaste Tweede-Kamercommissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties d.d. 6 september 2002

Onlangs ontving het Clara Wichmann Instituut (CLWI) het definitieve kabinetsstandpunt inzake de evaluatie van de Algemene wet gelijke behandeling (Awgb). In een eerder stadium heeft het CLWI gebruik gemaakt van de mogelijkheid om te reageren op het concept kabinetsstandpunt ter zake.
Graag willen wij uw aandacht vragen voor een aantal punten uit ons eerdere commentaar, waar het kabinet naar ons oordeel niet of onvoldoende op in is gegaan in het definitieve kabinetsstandpunt. Gezien onze doelstelling en expertise richten wij ons met name op de gelijke behandeling op grond van sekse.

materiële – formele gelijkheid:
In tegenstelling tot bijvoorbeeld het VN-Vrouwenverdrag, kent de Awgb een formele en symmetrische benadering: formele gelijkheid staat voorop; positieve actie is toegestaan bij wijze van uitzondering. Het CLWI pleit ervoor dat de AWGB wordt vormgegeven als instrument voor het bewerkstelligen van materiele gelijkheid, en daartoe een benadering kiest zoals ook het VN-Vrouwenverdrag dat doet.

overheidshandelen
Het CLWI acht het van groot belang dat ook eenzijdige, publiekrechtelijke rechtshandelingen van de overheid onder de werkingssfeer van art. 7 van de Awgb worden gebracht. Het door het kabinet steeds gehanteerde argument dat dit niet noodzakelijk is, nu de overheid reeds gebonden is aan artikel 1 van de Grondwet en de beginselen van behoorlijk bestuur achten wij niet overtuigend: iedereen is immers gebonden aan discriminatieverboden; de toepasselijkheid van de Awgb geeft hieraan een nadere invulling, en geeft een eenvoudig toegankelijke toetsingsmogelijkheid. Wij zien het aangekondigde onderzoek naar de opportuniteit van het onder de Awgb en andere gelijkebehandelings-wetgeving brengen van eenzijdig overheidshandelen met belangstelling tegemoet, en dringen er op aan dat dit onderzoek met voortvarendheid wordt uitgevoerd.

verenigingsleven
In tegenstelling tot het kabinet is het CLWI van oordeel dat het feit dat de Awgb geen betrekking heeft op het -interne- verenigingsleven wel degelijk tot problemen heeft geleid. Wij wijzen op het oordeel van de Commissie Gelijke Behandeling in de zogenaamde SGP-zaak. In deze zaak is onmiskenbaar sprake van ongelijke behandeling en discriminatie van vrouwen; het CGB achtte zich echter niet bevoegd in deze zaak te oordelen, juist omdat het om handelen binnen een vereniging ging.
Ook verenigingen dienen zich aan de Nederlandse grondwet te houden en zich te onthouden van discriminatie; naar het oordeel van het CLWI is er geen legitieme reden het verenigingsleven uit te sluiten van de werkingssfeer van de Awgb.

pensioenvoorzieningen
Het CLWI acht de redenering van het kabinet dat ongelijke behandeling van mannen en vrouwen bij het afsluiten van particuliere lijfrentes en -levens-verzekeringen redelijk is omdat het om een privé-aangelegenheid gaat onbegrijpelijk. De werkingssfeer van de gehele Awgb strekt zich immers mede uit tot het aanbieden van goederen en diensten, ook privé. Daarenboven zijn zelfstandige ondernemers voor hun oudedags-voorziening veelal aangewezen op particuliere verzekeringen, die daarmee voor hen de zelfde functie hebben als de pensioenvoorzieningen voor werknemers.
Het gebruik van geslachtsafhankelijke actuariële factoren levert directe discriminatie op, en zou ook in het kader van de Awgb verboden moeten zijn. Het VN-Vrouwenverdrag kent overigens geen uitzonderingsbepalingen ten aanzien van particuliere verzekeringen, zodat het hanteren van geslachtsafhankelijke premies in strijd met dit Verdrag moeten worden geacht.
Het CLWI heeft met instemming kennis genomen van de bereidheid van het kabinet om voor de mogelijkheid van pensioenopbouw de ondergrens te stellen op 50% van het dienstverband voorafgaand aan het aanvaarden van de deeltijdfunctie.

motiveringsplicht
Nu zowel de Commissie Gelijke Behandeling als alle relevante NGO"s pleiten voor een uitwerking van de in art. 121 Grondwet bedoelde motiveringsplicht voor de rechterlijke macht wanneer van de oordelen van de Commissie wordt afgeweken, is het kabinetsoordeel hier geen aanleiding voor te zien niet overtuigend. In de praktijk wordt de noodzaak voor een dergelijke uitwerking gevoeld; er zijn geen inhoudelijke tegenargumenten, zodat het voor de hand ligt deze bepaling aan de Awgb toe te voegen.

Wij verzoeken u bovengenoemde punten bij uw evaluatie van de Algemene wet gelijke behandeling te betrekken.