Instantie: Rechtbank Almelo, 17 april 2002

Instantie

Rechtbank Almelo

Samenvatting


De vrouw vraagt een kinderbijdrage van454,- euro per maand. Bij het vaststellen van de behoefte neemt de rechter als uitgangspunt de situatie waarin de man deel was blijven uitmaken van het gezin van de vrouw.

Volledige tekst

1. De procedure

1.1 De rechtbank heeft kennis genomen van:
– het verzoekschrift van de vrouw en de daarbij gevoegde stukken,
– het verweerschrift van de man en de daarbij gevoegde stukken en
– de door partijen voor de zitting toegezonden producties.

1.2 De zaak is behandeld op de terechtzitting van 20 maart 2002. Toen zijn verschenen: de vrouw vergezeld door mr. van Blokland, de man door mr. Groener voornoemd. De standpunten van partijen zijn toegelicht. Van het verhandelde is aantekening gehouden.

1.3 De beschikking is bepaald op heden.

2. Enige feiten

2.1 De navolgende feiten, van belang voor de beoordeling van dit geschil staan vast omdat zij blijken uit de in zoverre niet weersproken producties en omdat zij door één van partijen zijn gesteld en door de ander zijn erkend of niet dan wel onvoldoende zijn weersproken.

2.2 Partijen hebben een affectieve relatie gehad. Uit die relatie is geboren: B., geboren te Enschede op …. 2000.

3. Het geschil

3.1 De vrouw verzoekt, zakelijk weergegeven, de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding met ingang van primair 3 mei 2000 subsidiair de datum van indiening van het verzoekschrift vast te stellen op f. 1000 (€ 454). Daartoe voert zij aan dat de man als verwekker van B. gehouden is bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van B.

3.2 De man voert verweer. Naar zijn mening moet uitgegaan worden van de situatie waarin het kind thans leeft. De vrouw heeft een bijstandsuitkering op basis van de norm onvolledig gezin. De man is bereid en in staat f. 265 per maand te betalen voor B. Hij is van mening dat niet uitgegaan kan worden van zijn salaris om reden dat B. nooit deel heeft uitgemaakt van het gezin. Bovendien is het uitgangspunt van de door de vrouw gemaakte berekening niet juist.

4. De beoordeling

4.1 Partijen hebben vanaf 1994 een relatie gehad. Tot 1996 hebben partijen in Brazilië samengewoond en nadien tot eind 1999 in Nederland. Ook A, een kind van de vrouw uit een eerdere relatie, verblijft bij de vrouw. Kort nadat de vrouw de
man op de hoogte had gebracht van de zwangerschap, is de relatie door de man beëindigd. B is op (…) 2000 in Enschede geboren. Nu als gevolg van een uitgevoerde test duidelijk is geworden dat de man de biologische vader van B is, is er sprake van een situatie die een vaststelling van een bijdrage in de kosten van verzorging van de minderjarige mogelijk maakt.

4.2 De behoefte van de vrouw aan een bijdrage is niet betwist, zodat daarvan kan worden uitgegaan.
Voor wat betreft de verdiencapaciteit van de vrouw is duidelijk geworden dat de vrouw in het verleden heeft gewerkt. In de toekomst mag van de vrouw worden verlangd dat zij dit opnieuw gaat doen, gelet op haar achtergrond en opleiding.
Echter onder de omstandigheden waarin zij de zorg heeft voor twee nog hele jonge kinderen, mag dit nog niet van haar worden verwacht. In dit verband zoekt de rechtbank ook aansluiting bij de werkwijze van de Sociale Dienst als het gaat om de verdiencapaciteit van moeders met jonge kinderen.
Over de mate van de behoefte verschillen partijen van mening.
De rechtbank is van oordeel dat niet van de huidige situatie moet worden uitgegaan.
De moeder heeft nu een bijstandsuitkering, gebaseerd op haar kinderen A en B waarvoor zij de dagelijkse zorg heeft. Uitgangspunt dient te zijn de situatie waarin de man in het gezin van de vrouw woonachtig zou zijn gebleven. De man
heeft tijdens de zwangerschap van de vrouw het gezin verlaten. Had de man het gezin niet verlaten dan was B opgegroeid in een gezin waarin men samen de beschikking had gehad over het inkomen van de man. Ook dient uitgegaan te worden van de behoefte van twee kinderen, nu ook A altijd deel heeft uitgemaakt van het gezin van partijen. Of de man al dan niet instemde met de geboorte van B is in dat verband niet van belang.
Verder is de rechtbank van oordeel dat een stijging van het inkomen van de man ten goede van de kinderen mag komen, overeenkomstig de aanbevelingen van het Trema-rapport.

4.3 Nu de man ter zitting heeft aangegeven dat de draagkracht niet ter discussie staat, zal de rechtbank na te melden bijdrage vastleggen in de beschikking.

4.5. De rechtbank is van oordeel dat voor wat betreft de ingangsdatum de datum van geboorte als ingangsdatum moet gelden. Op het moment dat de man relatie beëindigde was hij op de hoogte van de duur van de zwangerschap en kon hij vaststellen wanneer de geboorte te verwachten viel. Bovendien is de man door het ziekenhuis benaderd in verband met de ziektekostenverzekering van de vrouw. Hij was heel kort na de bevalling op de hoogte van de geboorte van B. Dat de man vanaf dat moment geen gelden heeft gereserveerd, mag niet ten laste van de vrouw worden gebracht.

4.6. Vanwege de affectieve relatie die er tussen partijen is geweest, worden de proceskosten tussen hen gecompenseerd.

5. De beslissing

De rechtbank:
I) bepaalt het bedrag dat de man met ingang van 3 mei 2000 dient te betalen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige B op € 454 (vierhonderdvierenvijftig euro) per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen.

II) verklaart deze beschikking tot hier uitvoerbaar bij voorraad;

III) wijst af wat meer of anders is verzocht;

IV) compenseert de kosten van deze procedure aldus, dat ieder van partijen de eigen kosten draagt.

Rechters

Mr. Moes