Instantie: Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch, 6 december 2001

Instantie

Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch

Samenvatting


E. is de oom van M. en H. In kort geding is E. veroordeeld om aan M. en H. ieder een voorschot van ƒ 20.000,- (€ 9076,-) te betalen als voorschot op de materiële en immateriële schade die zij hebben geleden ten gevolge van jarenlang seksueel misbruik door E. In hoger beroep voert E. aan dat het aangedragen bewijsmateriaal onvoldoende is om op voorhand aan te nemen dat het in een bodemprocedure tot vaststelling van zijn aansprakelijkheid zou komen. Het hof wijst dit van de hand. De verklaringen van de zussen kunnen over en weer als nader bewijs gelden; en ook de psychische en lichamelijke klachten die door de behandelaars van H. en M. in verband worden gebracht met seksueel misbruik werken mee aan het bewijs. Een bekennende verklaring van E., die op band is opgenomen, kan eveneens meewerken aan het bewijs. Het hof overweegt: “Voorop wordt gesteld dat, indien het al juist zou zijn dat de verklaring zou zijn afgedwongen en zonder E.’s medeweten op band zou zijn opgenomen, dan nog staat dit in beginsel niet eraan in de weg dat de verklaring bijdraagt tot civielrechtelijk bewijs, in ieder geval nu E. erkent dat hij de op de band opgenomen verklaring werkelijk heeft afgelegd.” Het hof stelt het aan H. te betalen voorschot opnieuw vast op ƒ 15.000,- (€ 6807,-), in verband met de in vergelijking met de claim van M. beduidend lagere totale schade-opstelling.
De volledige tekst van de uitspraak is niet opgenomen.

Volledige tekst

De volledige tekst van de uitspraak is niet opgenomen.

Rechters

Mrs. Mouton, Begheyn en Feddes