Instantie: Rechtbank ‘s-Gravenhage, 7 mei 2001

Instantie

Rechtbank ‘s-Gravenhage

Samenvatting


Na verbreking van haar huwelijk heeft eiseres, van Marokkaanse nationaliteit,
op 1 april 1997 een aanvraag voor verblijf op humanitaire gronden ingediend.
De rechtbank overweegt dat verweerder niet in redelijkheid heeft kunnen
beslissen dat er geen klemmende redenen van humanitaire aard zijn. Daarbij
wordt in aanmerking genomen dat eiseres, wier hele familie in Nederland
woont, door haar ex-echtgenoot en zijn familie fysiek en mentaal is
mishandeld omdat zij kinderloos bleef tijdens dit huwelijk. Van belang is
voorts dat eiseres niet alleen een gescheiden vrouw is maar bovendien een
kind heeft gekregen uit een relatie met een man met wie zij niet getrouwd
was. De rechtbank wijst in dit verband op de rapportage van prof. Buskens
waarin staat dat de positie van ongehuwde moeders en hun bastaardkinderen in
Marokko zowel naar de regels van het positieve recht als naar de lokale
gebruiken slecht is. Hun positie is ook beduidend veel slechter dan de
positie van ‘gewone’ gescheiden vrouwen. Deze bevindingen worden grotendeels
onderschreven in het individueel ambtsbericht. Een punt van zorg is volgens
het individueel ambtsbericht voorts hoe moeder en kind in Marokko zonder
familie in hun onderhoud kunnen voorzien. Opgemerkt wordt: ‘Marokko is een
land met een enorme werkeloosheid en praktisch geen door de Staat
georganiseerd sociaal voorzieningensysteem. Het is gebruikelijk dat de
familie bijspringt in het geval een familielid (man of vrouw) niet in zijn
levensonderhoud kan voorzien. Indien de vrouw geen familie in Marokko heeft,
zullen er weinigen zijn die zich om het lot van moeder en kind zullen
bekommeren.’ Voorzover in de bestreden beschikking wordt gesteld dat eiseres
een baan kan vinden in de stad en haar kind in een crèche kan laten
verblijven overweegt de rechtbank dat onvoldoende aandacht is besteed aan het
bericht van de Nederlandse ambassade te Rabat van 8 januari 1999. Volgens dit
bericht kunnen de openingstijden van de crèche voor werkende en alleenstaande
moeders een probleem vormen nu de crèches zijn gesloten tussen 12.00 en 14.00
uur. Het beroep wordt gegrond verklaard.

Volledige tekst

I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING

Eiseres, geboren op […] 1968, bezit de Marokkaanse nationaliteit en stelt
in 1992 voor het eerst Nederland te zijn ingereisd. In 1993 is eiseres
uitgezet naar Marokko. In datzelfde jaar is eiseres wederom naar Nederland
gereisd en verblijft zij sedert 1 juli 1993 als vreemdeling in de zin van de
Vreemdelingenwet (Vw) in Nederland. Op 1 april 1997 heeft eiseres verzocht om
vergunning tot verblijf met als doel “artikel 9 humanitaire redenen”.
Verweerder heeft dit verzoek op 14 april 1998 niet ingewilligd.
Eiseres heeft op 5 mei 1998 een bezwaarschrift ingediend tegen dit besluit.
Op 22 oktober 1998 is eiseres gehoord door een ambtelijke commissie.
Verweerder heeft op 2 februari 1999 het bezwaarschrift ongegrond verklaard.
Op 23 februari 1999 heeft eiseres tegen dit besluit beroep ingesteld bij de
rechtbank. Bij uitspraak van 17 januari 2000 heeft rechtbank bepaald dat het
onderzoek niet volledig is geweest en heropend dient te worden. Voorts heeft
de rechtbank aan verweerder verzocht middels een onderzoek door de Minister
van Buitenlandse Zaken duidelijkheid te verschaffen omtrent positie van
eiseres en haar kind bij terugkeer naar Marokko. Het individueel ambtsbericht
is uitgekomen op 11 december 2000 (kenmerk: DPC/VV681036/MdO). De gemachtigde
van eiseres heeft op 27 december 2000 een reactie gegeven op het individueel
ambtsbericht, verweerder heeft dit niet gedaan.

II. OVERWEGINGEN

1. Op 1 april 2001 is in werking getreden de Wet van 23 november 2000 tot
algehele herziening van de Vreemdelingenwet (Vreemdelingenwet 2000, hierna
Vw2000), Stb. 2000, 495. Ingevolge artikel 122 van deze wet is de
Vreemdelingenwet 1965 (hierna Vw) ingetrokken.

Met betrekking tot de wijze van behandeling van het beroep en de
rechtsgevolgen van het instellen van beroep overweegt de rechtbank dat het
beroep is ingesteld vóór 1 april 2001. Er valt geen overgangsrechtelijke
bepaling aan te wijzen op grond waarvan het beroep zou moeten worden
aangemerkt als een beroep op grond van de Vw2000. Uit het vorenstaande volgt
dat het geschil dient te worden behandeld met toepassing van het recht zoals
dat gold vóór 1 april 2001.

2. Ingevolge artikel 8:57 Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de rechtbank
bepalen, indien partijen daarvoor toestemming hebben gegeven, dat het
onderzoek ter zitting achterwege blijft.

3. Na te hebben kennis genomen van de stukken heeft de rechtbank partijen
verzocht aan te geven of zij kunnen instemmen met het achterwege laten van
het onderzoek ter zitting. Op 12 april 2001 hebben partijen de rechtbank
meegedeeld dat zij toestemming geven voor een afdoening van het beroep met
toepassing van artikel 8:57 Awb. Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek
gesloten.

4. In geschil is de handhaving d.d. 2 april 1999 van de niet-inwilliging van
de aanvraag van eiseres om verlening van een vergunning tot verblijf met als
doel: ” klemmende redenen van humanitaire aard”. Daartoe heeft zij onder meer
aangevoerd dat zij is geïntegreerd in de Nederlandse samenleving en dat
terugkeer naar het land van herkomst niet van haar gevergd kan worden gelet
op de situatie van alleenstaande vrouwen met een (buitenechtelijk) kind in
Marokko, de maatschappelijke positie van eiseres aldaar en de mate van opvang
door familieleden, alsmede de zorg voor haar kind welke haar zal belemmeren
in het vinden van werk buitenshuis. Eiseres wijst in dit verband op een
rapportage van prof. dr.
L.P.H.M. Buskens, de auteur van een in 1999 uitgekomen boek inzake het
Islamitisch Recht en Familiebetrekkingen in Marokko.

5. De aanvraag om verlening van de vergunning tot verblijf is afgewezen omdat
verweerder van mening is dat er geen gronden aanwezig zijn om eiseres op
grond van klemmende redenen van humanitaire aard verblijf hier te lande toe
te staan.

6. De rechtbank overweegt het volgende.

7. Ingevolge artikel 11, vijfde lid, Vw kan het verlenen van een vergunning
tot verblijf aan een vreemdeling worden geweigerd op gronden aan het algemeen
belang ontleend.

8. Verweerder voert met het oog op de bevolkings – en
werkgelegenheidssituatie hier te lande bij de toepassing van dit artikellid
een beleid waarbij vreemdelingen in het algemeen – behoudens verplichtingen
voortvloeiende uit internationale overeenkomsten – slechts voor verlening van
een vergunning tot verblijf in aanmerking komen, indien met hun aanwezigheid
hier te lande een wezenlijk Nederlands belang is gediend of indien er sprake
is van klemmende redenen van humanitaire aard.

9. De rechtbank overweegt dat verweerder niet in redelijkheid heeft kunnen
beslissen dat er geen klemmende redenen van humanitaire aard aanwezig zijn.
Daarbij wordt in aanmerking genomen dat eiseres, wier hele familie in
Nederland woont, door haar ex-echtgenoot en zijn familie fysiek en mentaal is
mishandeld omdat zij kinderloos bleef tijdens dit huwelijk. Van belang is
voorts dat eiseres niet alleen een gescheiden vrouw is maar bovendien een
kind heeft gekregen uit een relatie met een man met wie zij niet was
getrouwd. De rechtbank wijst in dit verband op de eerder genoemde rapportage
van prof. dr. Buskens waarin staat dat de positie van ongehuwde moeders en
hun bastaardkinderen in Marokko zowel naar de regels van het positieve recht
als naar de lokale gebruiken slecht is.
Zowel juridisch als sociaal kunnen deze moeders en hun kinderen nauwelijks
een behoorlijk leven leiden wanneer zij niet de bescherming, steun en het
onderhoud van hun vader/grootvader en broers/ooms genieten. De positie van
deze vrouwen en kinderen is beduidend veel slechter, zowel in juridisch als
sociaal opzicht, dan de positie van “gewone” gescheiden vrouwen.

10. De rechtbank stelt voorts vast dat de bevindingen van prof. dr. Buskens
grotendeels worden onderschreven in het individueel ambtsbericht, nu daarin
wordt vermeld dat op het platteland van Marokko waar 80 procent van de
bevolking analfabeet is, wordt vastgehouden aan traditionele waarden en
normen zoals die in het gewoonterecht tot uiting komen.
Een punt van zorg volgens het individueel ambtsbericht is voorts hoe moeder
en kind in Marokko zonder familie in hun onderhoud kunnen voorzien. In het
ambtsbericht wordt ook nog opgemerkt: “Marokko is een land met een enorme
werkloosheid en praktisch geen door de staat georganiseerd sociaal
voorzieningensysteem. Het is gebruikelijk dat de familie bijspringt in het
geval een familielid (man of vrouw) niet in zijn levensonderhoud kan
voorzien. Indien de vrouw geen familie in Marokko heeft, zullen er weinigen
zijn die zich om het lot van moeder en kind zullen bekommeren.”
Voor zover in de bestreden beschikking wordt gesteld dat eiseres een baan kan
vinden in de stad en haar kind in een crèche kan laten verblijven overweegt
de rechtbank dat onvoldoende aandacht is besteed aan het bericht van de
Nederlandse ambassade te Rabat van 8 januari 1999. Volgens dit bericht kunnen
de openingstijden van de crèche voor werkende en alleenstaande moeders een
probleem vormen nu de crèches zijn gesloten tussen 12.00 uur en 14.00 uur.

11. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat niet met
zekerheid kan worden gesteld dat eiseres zich in economisch en sociaal
opzicht in het land van herkomst zal kunnen handhaven. Mitsdien is het beroep
gegrond.

12. De rechtbank ziet in dit geval aanleiding verweerder met toepassing van
artikel 8:75, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht te veroordelen in de
kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep
redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde
in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op ƒ 710 (1 punt voor
het beroepschrift met een waarde per punt van ƒ 710 en wegingsfactor 1).
Aangezien ten behoeve van eiseres een toevoeging is verleend krachtens de Wet
op de rechtsbijstand, dient ingevolge artikel 8:75, tweede lid, Algemene wet
bestuursrecht de betaling aan de griffier te geschieden.

III. BESLISSING

De Arrondissementsrechtbank ‘s-Gravenhage,

RECHT DOENDE:

1. verklaart het beroep gegrond;

2. vernietigt het bestreden besluit;

3. bepaalt dat verweerder een nieuw besluit op het bezwaarschrift neemt met
inachtneming van het in deze uitspraak overwogene;

4. veroordeelt verweerder in de proceskosten ad ƒ 710 onder aanwijzing van de
Staat der Nederlanden (Ministerie van Justitie) als rechtspersoon die deze
kosten dient te vergoeden en aan de griffier dient te betalen;

5. gelast dat de Staat der Nederlanden als rechtspersoon het door eiseres
betaalde griffierecht ad ƒ 225 vergoedt.

IV. RECHTSMIDDEL

Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open. Ingevolge het
bepaalde in artikel 120 Vw2000 staat voorts tegen deze uitspraak geen hoger
beroep open op de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Rechters

Mr. Mondt-Schouten