Instantie: Rechtbank Zutphen, 2 maart 2001

Instantie

Rechtbank Zutphen

Samenvatting


De totale schade van X is tot een bedrag van ƒ 100.000 meer dan voldoende
aannemelijk, en een eventueel restitutierisico is daarmee verwaarloosbaar
klein. Bij het strafvonnis is aan X reeds een bedrag van ƒ 25.000 als
voorschot toegekend, zodat Y thans wordt veroordeeld om bij wege van nader
voorschot op de door X geleden en te lijden immateriële schade een bedrag van
ƒ 75.000 te betalen.

Volledige tekst

1 HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

X heeft doen concluderen voor eis overeenkomstig de dagvaarding. Y heeft
verweer gevoerd, waarna partijen hun standpunt nader hebben doen toelichten.

2 DE FEITEN

2.1 Y is onder meer wegens het op 17 juni 1998 wederrechtelijk van de
vrijheid beroven of beroofd houden en het meermalen verkrachten van X bij
vonnis van de meervoudige strafkamer van deze rechtbank d.d. 23 december 1998
veroordeeld tot een gevangenisstraf van zestien jaren onder aftrek van
voorarrest. Bij dat vonnis is Y voorts veroordeeld om een bedrag van ƒ 25.000
te betalen aan X als voorschot op de door X geleden schade. X was op 17 juni
1998 omstreeks 2.00 uur met de fiets op weg naar huis, toen Y haar vastgreep
en de hiervoor bedoelde feiten gedurende een periode van meerdere uren
pleegde.

2.2 Het door Y en de officier van justitie tegen dat strafvonnis ingestelde
hoger beroep is op 22 respectievelijk 26 april 1999 ingetrokken.

2.3 Krachtens door de president van de rechtbank te Zwolle verleend verlof
heeft X op 8 oktober 1998 ten laste van Y beslag doen leggen onder het
Landelijk Instituut Sociale Verzekeringen te Amsterdam op een aan Y toekomend
tegoed van thans ƒ 72.424,57.

2.4 Bij op tegenspraak gewezen vonnis van de enkelvoudige kamer voor
burgerlijke zaken van deze rechtbank van 23 maart 2000 is voor recht
verklaard dat Y aansprakelijk is voor de door X geleden schade als gevolg van
de feiten, die bewezen zijn verklaard in het hiervoor bedoelde strafvonnis en
is Y veroordeeld tot betaling van schadevergoeding nader op te maken bij
staat en te vereffenen volgens de wet.

2.5 Door de jegens haar gepleegde misdrijven heeft X haar studie aan de
kunstacademie moeten staken, als gevolg waarvan zij de aan haar gedane
uitkeringen krachtens de Wet Studie Financiering, tot een bedrag van ƒ
4.545,07 dient terug te betalen.

3 DE VORDERING, DE GRONDSLAG EN HET VERWEER

3.1 X vordert dat Y bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis zal
worden veroordeeld tot betaling van een (nader) voorschot van ƒ 75.000,
althans een in redelijkheid vast te stellen bedrag, op de door haar geleden
en nog te lijden materiële en immateriële schade en met veroordeling van Y in
de kosten van de procedure. Tegen de achtergrond van de vaststaande feiten
voert zij daartoe het volgende aan.

3.2 De door de strafrechter bewezen verklaarde feiten hebben haar van een
jong zelfverzekerd, vrolijk persoon veranderd in een angstig, schrikachtig en
zeer wantrouwend meisje, dat zich overal onveilig voelt, nergens alleen naar
toe durft en noodgedwongen veel thuis blijft. Mede door de door haar gevolgde
therapie is langzaamaan enige verbetering merkbaar.

3.3 X begroot haar totale schade voorlopig inclusief wettelijke rente en met
aftrek van het reeds bij strafvonnis toegekende voorschot van ƒ 25.000 op een
bedrag van afgerond ƒ 280.000.

Naast de schadepost hiervoor onder 2.4 genoemd, stelt zij het bedrag aan
smartengeld op een bedrag van ƒ 75.000.
Als gevolg van de angsten, waaraan zij lijdt heeft zij ten behoeve van haar
vervoer een auto aan moeten schaffen, waarmee een bedrag van ƒ 15.000 was
gemoeid.
Aan therapiekosten heeft zij tot en met januari 2001 een bedrag van ƒ 11.400
voldaan.
De vervoerskosten in verband met deze therapie worden door haar geraamd op
een bedrag van ƒ 2.880.
Door het gedwongen afbreken van haar studie heeft zij haar voornemen, om na
afronding van haar studie drie dagen per week in dienstverband te gaan werken
bij de werkgever bij wie zij vóór 17 juni 1998 reeds werkzaam was en de
overige twee dagen betaalde freelance
opdrachten uit te voeren, niet kunnen realiseren; zij werkt thans uitsluitend
in parttime dienstverband bij deze werkgever. Het verlies aan verdienvermogen
wordt door haar begroot op een bedrag van ƒ 100.000, gerekend over een
periode van 10 jaar.
X en haar partner hadden geen kinderwens. Ondanks het gebruik van
anticonceptiva door X is zij van haar partner zwanger geworden, doordat de
werking van de anticonceptie pil is kunnen worden verstoord door hetgeen haar
op 17 juni 1998 is overkomen. De kosten gemoeid met de kosten van verzorging
en opvoeding van haar kind worden door haar geraamd op ƒ 50.000.

3.4 Gedaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd, waarop in het navolgende
zonodig nader wordt ingegaan.

4 DE BEOORDELING

4.1 Voor toewijzing van een geldvordering in kort geding moet het bestaan van
de vordering voldoende aannemelijk zijn, terwijl voorts uit hoofde van
onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening nodig dient te zijn. In de
afweging van de belangen van partijen moet mede worden betrokken het risico
van onmogelijkheid van terugbetaling, welk risico
kan bijdragen aan het afwijzen van de vordering in kort geding.

4.2 De schadeplichtigheid van Y terzake van de bij het meergenoemde
strafvonnis bewezen verklaarde feiten staat onherroepelijk vast nu het
strafvonnis in kracht van gewijsde is gegaan. Gesteld noch gebleken is dat
hoger beroep is ingesteld tegen het vonnis van deze rechtbank van 23 maart
2000, zodat Y ook uit dien hoofde gehouden is de schade van X te vergoeden.

4.3 Aan Y kan worden toegegeven dat op de omvang van de onderscheiden
onderdelen van de door X gestelde schade af te dingen valt.
Met betrekking tot de opgevoerde therapiekosten staat onweersproken vast dat
deze voor een -zij het overigens ondergeschikt- deel betrekking hebben op de
partner van X.
Ten aanzien van de aangeschafte auto is niet ondenkbaar dat de bodemrechter
desgeadieerd het daarop betrekking hebbende bedrag enigszins zal matigen.
Niet uitgesloten is voorts dat de bodemrechter -zonodig na getuigenverhoren
en/of deskundigenonderzoek- een geringer bedrag ter zake van verlies aan
arbeidsvermogen en mogelijk geen of in ieder geval een geringere vergoeding
van kosten in verband met de zwangerschap van X en de geboorte van haar kind
zal toekennen.

Hetgeen hiervoor is overwogen neemt evenwel niet weg dat meer dan voldoende
aannemelijk is dat de bodemrechter wegens materiële schade en smartengeld,
inclusief wettelijke rente over in elk geval het smartengeld sedert 17 juni
1998, een bedrag van in totaal tenminste ƒ 100.000 zal toekennen, waarvan het
smartengeld een zeer substantieel deel zal uitmaken wegens de zeer
angstaanjagende, diep vernederende en zeer gewelddadige feiten, die X op 17
juni 1998 gedurende vele nachtelijke uren heeft moeten ondergaan. Meer dan
voldoende aannemelijk is dat die door X als levensbedreigende feiten een zeer
ernstige en door de aard van die feiten langdurige en onherstelbare inbreuk
op de lichamelijke en geestelijke integriteit van X hebben gevormd en in elk
geval ook in de nabije toekomst -naar te hopen valt: in steeds afnemende
mate- nog zullen vormen.

4.4 Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de totale schade van X tot
een bedrag van ƒ 100.000 meer dan voldoende aannemelijk is en een eventueel
restitutierisico daarmee verwaarloosbaar klein is. Van X kan onder de
weergegeven omstandigheden niet worden gevergd dat zij een beslissing in een
bodemprocedure, die -mogelijk na hoger beroep en beroep in cassatie- in
kracht van gewijsde is gegaan, afwacht alvorens haar reeds aantoonbaar
geleden schade te kunnen verhalen. Daarmee is haar spoedeisend belang bij de
voorziening als gevorderd genoegzaam gegeven.

4.5 Als de in het ongelijk te stellen partij zal Y worden belast met de
kosten van de procedure.

DE BESLISSING:

veroordeelt Y om aan X bij wege van voorschot op de door haar geleden en te
lijden materiële en immateriële schade te betalen een bedrag van ƒ 75.000
(zegge: vijfenzeventig duizend gulden);

veroordeelt Y in de kosten van de procedure aan de zijde van X gevallen en
tot heden begroot op ƒ 3.035,75 te voldoen als volgt:

1 aan de griffier van deze rechtbank
door storting op rekeningnummer 1923.25.922 ten name van
DS 547 Arrondissement Zutphen
Postbus 9008, 7200 GN Zutphen
ter zake van
a in debet gesteld griffierecht ƒ 1.020
b kosten inleidende dagvaarding door deurwaarder Wey te Zutphen gemaakt ƒ
55,75
c salaris procureur van X, mr. M.T. Spronck te Apeldoorn ƒ 1.550
________
subtotaal ƒ 2.625,75

2 aan X
ter zake van niet in debet gesteld griffierecht ƒ 410;

– verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.

Rechters

Mr. De Visser