Instantie: Rechtbank Utrecht, 29 november 2000

Instantie

Rechtbank Utrecht

Samenvatting


Gedaagde heeft jarenlang ontucht gepleegd met de twee eisers, destijds
minderjarig. Gedaagde is strafrechtelijk veroordeeld voor ontucht gepleegd
met minderjarigen jonger dan 16 jaar. De rechtbank is van oordeel dat, voor
zover er voor eisers schade is voortgevloeid uit het feit dat gedaagde ook na
hun zestiende jaar seksueel contact met hen heeft gehad, deze schade zo nauw
samenhangt met de onrechtmatige gedragingen van gedaagde, dat het alleszins
redelijk is om ook deze schade voor zijn rekening te laten komen.

Volledige tekst

1. HET VERDERE VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Het verdere verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken:
– Een deskundigenrapport d.d. februari 2000, gedeponeerd ter griffie op 15
maart 2000 (aktenumer 117/2000);
– Akte uitlating na deskundigenbericht van eisers;
– Conclusie na deskundigenbericht van Altenberg.

2. DE VERDERE BEOORDELING VAN HET GESCHIL

2.1. Op 15 maart 2000 heeft de door de rechtbank benoemde deskundige,
professor dr. M.W. Hengeveld (hierna te noemen: Hengeveld) in deze zaak ter
griffie een deskundigenrapport gedeponeerd. In de aanhef van het
deskundigenrapport staat vermeld:
‘Psychiatrisch rapport betreffende
1. (…)
2. (…)
(…) opgemaakt in februari 2000 te Leiden door drs. S. Vothknecht,
psychiater i.o. en Prof dr. M.W. Hengeveld, psychiater.
(…)’

De aan Hengeveld gestelde vragen (weergegeven in het tussenvonnis van 15
september 1999) worden in het deskundigenrapport als volgt beantwoord:

“(…)

4. CONCLUSIE

Concluderend kunnen de door rechtbank aan ondergetekende deskundigen
voorgelegde vragen met betrekking tot (…) geboren (…) 1970, als volgt
worden beantwoord:

a. Ja, er is sprake van psychische schade.
b. – De psychische schade bestaat uit een posttraumatische stress-stoornis,
angstklachten en dysthymie. Er is sprake van aanzienlijke lijdensdruk.
Onderzochte ondervindt beperkingen in het functioneren in de vorm van gebrek
aan zelfvertrouwen, een negatief zelfbeeld en problemen in de relatievorming
die geen uiting zijn van een persoonlijkheidsstoornis maar wel tot op zekere
hoogte een achterstand in de persoonlijkheidsontwikkeling vormen.
– Er is een causaal verband. De schade is naar oordeel van de rapporteurs
geheel of vrijwel geheel veroorzaakt door de seksuele mishandeling in de vorm
van ontucht gepleegd door (…) tussen (..) 14de en 20ste levensjaar.
c. Ja, er bestaat een causaal verband tussen de gepleegde ontucht en de
gevolgde therapieën in de zin dat door de therapieën verlichting gezocht werd
voor het lijden in de vorm van een eerder genoemde ziekteverschijnselen
dysfunctioneren veroorzaakt door de ontucht.
d. Aangezien de bovenvermelde stoornissen (posttraumatische stress-stoornis,
dysthymie, angstklachten, vertraagde persoonlijkheidsontwikkeling)
waarschijnlijk hebben geleid tot somberheid, inactiviteit, remming,
vermijding en gebrek aan zelfvertrouwen is het inderdaad aannemelijk dat de
door (…) gepleegde ontucht voor onderzochte studievertraging en vertraging
bij het vinden van een baan tot gevolg heeft gehad. e. Als opmerking willen
de deskundigen erop wijzen dat onderzochte in relatief ernstige mate ook
eronder lijdt dat hij in de rechtsgang tot nu toe weinig genoegdoening heeft
gevonden voor de door hem ervaren beschadiging ten gevolge van de met hem
door (…) gepleegde ontucht. (…)”

‘(…)
4. CONCLUSIE

Concluderend kunnen door de rechtbank aan voorgelegde vragen met betrekking
tot (…), geboren (…) 1972, als volgt worden beantwoord:
a. Ja, er is sprake van psychische schade bij onderzochte.
b. – De psychische schade bestaat uit een posttraumatische stress-stoornis
met paniekklachten en autoriteit problemen. Onderzochte ervaart lijdensdruk
en dysfunctioneren.
– Uit het onderzoek blijken consistente aanwijzingen dat genoemde schade is
veroorzaakt door ontucht gepleegd door (…).
– Naar het oordeel van rapporteurs is er een causuaal verband tussen een deel
van genoemde schade bij onderzochte en de jarenlange ontkenning van (…) in
die zin dat de ontkenning door (…) in de beleving van onderzochte heeft
geleid tot ernstiger en langduriger gevoelens van woede, schaamte en
machteloosheid en daardoor tot meer ziekteverschijnselen. Deels is dit
veroorzaakt door uitbreiding van gerechtelijke procedures en het uitblijven
van genoegdoening.
c. Ja, er bestaat een causuaal verband tussen de gepleegde ontucht en de
gevolgde therapieën in de zin dat door de therapieën verlichting gezocht werd
voor het lijden in de vorm van eerder genoemde ziekteverschijnselen en voor
dysfunctioneren veroorzaakt door de ontucht.
d. Niet van toepassing.
e. Geen overige opmerkingen. (…)’

Eisers hebben in hun akte aangegeven zich geheel in het rapport te kunnen
vinden.
(…) heeft in zijn conclusie na deskundigenbericht een groot aantal bezwaren
aangevoerd tegen het rapport. De bezwaren zijn zowel van procedurele als van
inhoudelijke aard.
De rechtbank zal hierna eerst nader ingaan op de door (…) aangevoerde
bezwaren. Vervolgens zal zij de zaak nader inhoudelijk beoordelen.

2.2. De formele en inhoudelijke bezwaren van (…) betreffen het volgende:
1. (…) stelt dat het onderzoek klaarblijkelijk niet door de door de
rechtbank benoemde deskundige Hengeveld heeft plaatsgevonden, doch door drs.
Vothknecht (hierna te noemen: Vothknecht), psychiater in opleiding.
(…) maakt daartegen bezwaar. Niet alleen is op deze manier het onderzoek
verricht door iemand die niet als deskundige is benoemd door de rechtbank,
doch het onderzoek is bovendien uitgevoerd door iemand die de kwalificaties
mist om zich met de nodige deskundigheid over de aan de orde zijnde materie
uit te laten, aldus (…)
2 . Uit het rapport (op pagina 5) blijkt dat Hengeveld en Vothknecht
kennelijk de beschikking hebben gehad over stukken die aan (…) geheel
onbekend zijn. Er wordt immers op pagina 5 vermeld “(…) De gesprekstherapie
(volgens de stukken interactionele psychotherapie) omvatte 10 sessies (…)’
3.(…) aakt er verder bezwaar tegen dat op geen enkele manier in het rapport
wordt aangegeven op welke wijze het onderzoek heeft plaatsgevonden.
4. (…) stelt op geen enkele manier over het onderzoek te zijn geïnformeerd
en daarbij te zijn betrokken.
(…) maakt er met name bezwaar tegen dat de (concept-)conclusies niet van te
voren, voordat het definitieve rapport ter griffie is gedeponeerd, aan hem
ter inzage zijn gegeven en/of dat hij in de gelegenheid is gesteld om
opmerkingen te maken en verzoeken te doen. Deze gang van zaken is volgens hem
in strijd met artikel 223 lid 5 Rv.
5. (…) geeft vervolgens aan dat hij, indien hij in de gelegenheid gesteld
was in ieder geval zou hebben opgemerkt dat de grondslag van de
schadevergoeding is gelegen in het onrechtmatig handelen van hem, (…)
jegens eisers, zoals bewezen is verklaard in het arrest d.d. 18 maart 1996
van het Hof Den Haag, derhalve: ontucht gepleegd door (…) et eisers,
voordat zij de zestienjarige leeftijd hadden bereikt. Daarnaast vermeldt
(…) nog een aantal opmerkingen die hij zeker had willen maken.
6. Ten slotte is (…) van oordeel dat het rapport “vele sporen [draagt] van
oppervlakkigheid, onnadenkendheid, onvolledigheid en, (…) gebrekkige
objectiviteit.”

(…) concludeert vervolgens dat er een nieuwe deskundige benoemd dient te
worden, die zelf het onderzoek uitvoert en, behoudens de processtukken, niet
de beschikking heeft over het rapport van Hengeveld en Vothknecht, alsmede
dat het aan Hengeveld betaalde voorschot ad ƒ 3.500 dient te worden
terugbetaald.

2.3. Dat Hengeveld het onderzoek mede heeft doen uitvoeren door Vothknecht
(specialist in opleiding) acht de rechtbank geen reden om het rapport niet
van waarde te achten. Hengeveld is immers werkzaam in een academisch
ziekenhuis waar het heel gebruikelijk is dat specialisten in opleiding bij
het onderzoek en de behandeling van patiënten worden ingeschakeld. Er is geen
enkele reden om aan te nemen dat het rapport niet onder de
verantwoordelijkheid van Hengeveld is uitgevoerd.

2.4. Op pagina 5 van het rapport wordt melding gemaakt van stukken die in dit
geding door eisers niet zijn overgelegd. Voor zover (…) inderdaad in deze
stukken geen inzage heeft gehad (eisers hebben niet de gelegenheid gehad om
op deze stelling te reageren) is (ook) dit niet een omstandigheid die ertoe
dient te leiden dat de rechtbank het rapport niet aan haar beslissing ten
grondslag zou mogen leggen. Uit het rapport blijkt immers op geen enkele
manier dat de stukken waarop (…) doelt een (belangrijk) bewijsstuk hebben
gevormd voor de conclusies van het rapport. De stukken worden immers slechts
vermeld in het hoofdstuk “medische voorgeschiedenis” (van (…)), zonder dat
op enig moment in het rapport (impliciet dan wel expliciet) op deze stukken
wordt teruggekomen.

2.5. De rechtbank is van oordeel dat het fraaier was geweest indien het
rapport melding zou hebben gemaakt van de wijze waarop het onderzoek heeft
plaatsgevonden, doch is tevens van oordeel er geen reden om te oordelen dat
het rapport zonder dat van onwaarde is. Uit het rapport kan in ieder geval
worden af geleid dat (…) en (…) psychiatrisch zijn onderzocht en dat
daarop de conclusies van het rapport zijn gebaseerd.

2.6. (…) stelt dat hij niet in de gelegenheid is gesteld om (op het
(concept-) rapport) op- of aanmerkingen te maken. Uit het rapport blijkt
inderdaad niet dat (…) daartoe in de gelegenheid is gesteld. op zichzelf is
dat strijdig met het bepaalde in artikel 223 lid 5 Rv en met hetgeen daarover
in (punt 3 sub G van) het vonnis van 15 september 1999 is opgenomen. Deze
omstandigheid behoeft evenwel niet noodzakelijkerwijs tot de conclusie te
leiden dat de rechtbank het rapport niet aan haar beslissing ten grondslag
mag leggen. Nu (…) in zijn akte heeft vermeld welke opmerkingen hij over
het rapport had willen maken, zal de rechtbank thans deze opmerkingen bij de
beoordeling van de zaak betrekken en aan de hand daarvan beslissen of, en zo
ja, in hoeverre zij het rapport van waarde acht.

2.7. (…) stelt dat hij, als hij wel in de gelegenheid was gesteld om
opmerkingen te maken, zou hebben opgemerkt dat de grondslag van de vordering
tot schadevergoeding gelegen is in het onrechtmatig handelen van (…) jegens
eisers, zoals bewezen is verklaard door het gerechtshof Den Haag bij arrest
van 18 maart 1996, derhalve: ontucht (…) et eisers, gepleegd voordat zij de
zestienjarige leeftijd hadden bereikt. In het tussenvonnis van deze rechtbank
d.d. 19 augustus 1998 wordt volgens,(…) dit uitgangspunt ook geformuleerd.
De rechtbank is evenwel van oordeel dat, voor zover schade is voortgevloeid
uit het feit dat (…) ook na hun zestiende jaar seksueel contact met hen
heeft gehad, deze schade zo nauw samenhangt met de onrechtmatige gedragingen
zoals omschreven in artikel r.o. 4.1 van het tussenvonnis, dat het gelet op
het bepaalde in artikel 6:98 BW, alleszins redelijk is om ook deze schade
voor rekening te laten komen van (…). Immers, uit (onder meer) het
deskundigenrapport kan worden afgeleid dat (…) overwicht had op eisers en
daarvan misbruik maakte. Een dergelijk situatie van misbruik houdt in het
algemeen niet van de één op de andere dag op. Om deze reden is het ook niet
aannemelijk dat de zestiende verjaardag van eisers daarin abrupt verandering
zou hebben gebracht. De rechtbank is op deze gronden van oordeel dat alle
schade waarvan in het deskundigenrapport melding wordt gemaakt toegerekend
dient te worden aan (…).
Hieruit volgt dat een opmerking van (…) op dit punt zou derhalve niet
hebben geleid tot een ander oordeel van de rechtbank in die zin dat slechts
een deel van de in het rapport vermelde schade voor rekening van (…) zou
dienen te komen.

2.8. (…) stelt verder dat hij aan Hengeveld gevraagd zou hebben om zich
expliciet uit te laten over het rapport van Van Naerssen. Nu het rapport van
Van Naerssen in dit geding is overgelegd, was dit rapport aan Hengeveld
bekend en mag worden aangenomen dat het mede een rol heeft gespeeld bij het
totstandkomen van de eindconclusies van het rapport. Het is op die grond niet
aannemelijk dat een opmerking van (…) op dit punt zou hebben geleid tot
andere conclusies.

2.9. Voor zover (…) nadere vragen had willen stellen over de wijze waarop
in het rapport de stelling van (…) terzake zijn studievertraging wordt
onderschreven en er – volgens (…)- geheel aan voorbij wordt gegaan dat
(…) in die periode naast de studie in een café werkte en een
ongelijkwaardige relatie had met een oudere vrouw, merkt de rechtbank op dat
de door (…) vermelde omstandigheden in het deskundigenrapport zelf worden
vermeld, zodat aangenomen dient te worden dat deze in de eindconclusie zijn
betrokken.

2.10. (…) stelt verder dat hij nog vragen aan Hengeveld had willen stellen
“omtrent de beschreven psychische schade en de beschreven levensloop”. Zonder
nadere toelichting is deze opmerking dermate vaag dat zij, als onvoldoende
toegelicht, onbesproken kan blijven.

2.11. (…) heeft ten slotte zijn stelling dat het rapport “vele sporen
[draagt] van oppervlakkigheid, onnadenkendheid, onvolledigheid en,
uiteindelijk het ergste, gebrekkige objectiviteit onvoldoende onderbouwd.
Buiten hetgeen (…) daarover in het kader van de andere bezwaren tegen het
rapport (zoals vermeld en besproken in de voorgaande rechtsoverwegingen) naar
voren heeft gebracht, heeft hij op dit punt niets aangevoerd. Nu de overige
opmerkingen van (…) er niet toe leiden dat de rechtbank zich niet zou mogen
baseren op het rapport, is zijn stelling op dit punt derhalve onvoldoende
toegelicht, op welke grond zij wordt verworpen.

2.12. Uit het voorgaande volgt dat naar het oordeel van de rechtbank niet aan
te nemen valt dat de opmerkingen die (…) tegenover de Hengeveld naar voren
had willen brengen zouden hebben geleid tot een ander oordeel van Hengeveld
dan wel dat van de rechtbank. In die situatie is de rechtbank van oordeel dat
de omstandigheid dat (…) – kennelijk – niet in staat is gesteld om zijn
reactie (op het concept-) rapport) te geven, er in dit geval niet toe behoeft
leiden dat zij, de rechtbank, de conclusies van het rapport niet aan haar
oordeel ten grondslag zou mogen leggen. Dit geldt te meer nu de conclusies
van het rapport in grote lijnen worden gestaafd door de behandelend
therapeuten van eisers (productie 4 bij conclusie van repliek) en tegenover
die conclusies slechts het rapport staat van Van Naerssen, dat slechts een
theoretische verhandeling bevat en niet is gebaseerd op enig onderzoek van
eisers zelf en waarover Van Naerssen zelf (in het rapport) ook opmerkt dat
het (deel 2 van het) rapport bestaat uit “diagnostische hypotheses die alleen
in een deugdelijk opgezet psychodiagnostisch onderzoek bevestigd dan wel
weerlegd kunnen worden”.
Verder is nog van belang dat het een ervaringsregel is dat seksueel misbruik
vaak psychische schade tot gevolg heeft.

2.13. De rechtbank acht dan ook het deskundigenrapport van waarde. Zij neemt
de conclusies van dit rapport over en maakt deze tot de hare.

2.14. Immateriële schade
Gelet op de conclusies van Hengeveld alsmede hetgeen de rechtbank in r.o. 2.7
ter zake de (omvang van de aan toe te rekenen) schade heeft overwogen, is de
rechtbank van oordeel dat als vaststaand dient te worden aangenomen dat
eisers door het onrechtmatig handelen van (…) aanzienlijke immateriële
schade hebben geleden.
Uitgaande van de conclusies van het deskundigenrapport (vermeld onder punt
2.1) en aansluiting zoekend bij verwante gevallen in de jurisprudentie, stelt
de rechtbank de door eisers geleden immateriële schade vast op een bedrag van
ƒ 20.000 voor (…) en op een bedrag van ƒ 20.000 voor (…).

2.15. Advocaatskosten
Beide eisers vorderen vergoeding van hun advocaatkosten. Deze bestaan hieruit
dat zij zich in de straf zaken hebben laten bijstaan door een advocaat
tijdens de getuigenverhoren in beide instanties. Daarnaast heeft hun
raadsvrouwe een groot aantal contacten gehad met het Openbaar Ministerie,
deskundigen, (andere) getuigen en hulpverleners, enerzijds om relevant
bewijsmateriaal in handen te doen komen van het Openbaar Ministerie en
anderzijds ook om te kunnen beoordelen of het zinvol zou zijn om een
bodemprocedure te starten. Aanvankelijk vorderden eisers ieder de helft van
een bedrag van ƒ 16.733,95. Blijkens de specificatie bij de akte na uitlating
tussenvonnis vorderen eisers inmiddels een bedrag van in totaal ƒ 13.091,26.
De rechtbank is van oordeel dat het zonder meer redelijk is te achten dat de
raadsvrouwe van eisers, in het kader van het in artikel 6:96 lid 2 sub b BW
vermelde, gesprekken heeft gevoerd met deskundigen, hulpverleners en andere
getuigen alsook dat zij mede betrokken is geweest bij de strafzaak. Dat de
bijstand in de strafzaak wellicht tevens ook een emotionele functie had doet
daaraan niet af. Voor zover de aan de strafzaken bestede tijd de
activiteiten, bedoeld in eerder vermeld artikel 6:96 lid 2 sub b Bw, te
buiten zouden zijn gegaan dan is de aan die strafzaken bestede tijd te
beschouwen als schade die in zo nauw verband staat met het onrechtmatig
handelen van (…) dat deze kosten op die grond voor vergoeding in aanmerking
komen. Immers, nu eisers in de strafzaak dienden op te treden als getuigen,
is het alleszins redelijk dat zij (mede) daartoe de bijstand hebben
ingeroepen van hun raadsvrouwe.
Hoewel de door eisers overgelegde specificatie inderdaad, zoals (…) heeft
aangevoerd, niet geheel controleerbaar is, acht de rechtbank de hoeveelheid
tijd die de raadsvrouwe van eisers (in het kader van artikel 6:96 lid 2 sub b
BW) aan de zaak heeft besteed (ongeveer één werkweek) redelijk. Daarin
begrepen zijn immers ook de twee straf zittingen en de reistijd naar
Middelburg en Den Haag. Niet toewijsbaar acht de rechtbank echter de kosten
van het onderzoeksbureau Mariëndijk Intermediair BV vorderen nu dit de
executie van het eerder tussen partijen gewezen kort geding vonnis betrof en
niet duidelijk is op welke grondslag deze kosten in deze procedure worden
gevorderd.
Uit het voorgaande volgt dat ter zake van advocaatkosten in totaal een bedrag
van ƒ 11.875 toewijsbaar is (voor eisers ieder een bedrag van ƒ 5.937,50).

2.16. Reiskosten naar de advocaat
De rechtbank heeft (…) in de gelegenheid gesteld om bij akte zijn
reiskosten naar zijn raadsvrouwe nader te specificeren. Nu dit heeft
nagelaten heeft hij niet voldaan aan zijn stelplicht, op welke grond deze
vordering zal worden afgewezen.

2.17. Eigen bijdrage (…) voor psychotherapie
Volgens het deskundigenrapport bestaat er een causaal verband tussen de door
(…) gevolgde therapieën en het onrechtmatig handelen van (…). De
rechtbank acht de door (…) betaalde eigen bijdrage dan ook toewijsbaar. In
de antwoordakte van (…) d.d. 16 december 1998 heeft (…) aangevoerd dat de
rechtbank (in r.o. 4.9 van het tussenvonnis van 19 augustus 1999) weliswaar
heeft geconstateerd dat hij, (…) de hoogte van de door (…) gevorderde
therapiekosten niet betwist, doch daarbij geldt volgens (…) wel dat hij bij
die niet-betwisting als voorwaarde heeft opgevoerd dat de specificatie en
nota’s van die therapiekosten op tafel zouden komen.
De rechtbank is van oordeel dat (…) inderdaad aan zijn niet-betwisting de
voorwaarde heeft gesteld dat de desbetreffende nota’s in het geding worden
gebracht. Dit is nog niet gebeurd. De rechtbank zal (…) in de gelegenheid
stellen om dit alsnog te doen. De rechtbank zal de zaak met dat doel
verwijzen naar de rol voor het nemen van een akte aan de zijde van eisers.
(..) zal kunnen reageren met een antwoordakte.
De rechtbank zal haar oordeel ter zake van de door (…) gevorderde therapie-
en reiskosten aanhouden.

2.18. Verlies aan verdiencapaciteit
In deskundigenrapport wordt geconcludeerd dat het aannemelijk is dat het
onrechtmatig handelen van (…) voor (…) studievertraging en vertraging bij
het vinden van een baan tot gevolg heeft gehad.
Op grond van deze conclusie en (gelet op artikel 6:98 BW) de aard van het
onrechtmatig handelen van (…) en de aard van de door (…) geleden schade,
is de rechtbank van oordeel dat de door (…) door die vertraging geleden
schade aan (…) toegerekend dient te worden. De rechtbank acht het zeer
aannemelijk dat de bij (…) opgetreden psychische problemen vertraging in de
studie en het vinden van een baan tot gevolg hebben gehad.
Het is redelijk om aan te nemen dat (…) in een (eerste) baan een salaris
van ƒ 2.400 netto zou hebben kunnen verdienen, nu hij in zijn eerste baan
daadwerkelijk een salaris van ƒ 2.500 netto heeft verdiend.
Op zichzelf wordt de hoogte van het salaris ook niet door (…) betwist. De
rechtbank is echter met (…) van oordeel dat (…) na zijn afstuderen een
RWW-uitkering zou hebben kunnen aanvragen (van circa ƒ 1.400 per maand). Dat
hij dat niet heeft gedaan is een omstandigheid die niet voor rekening van
(…) dient te komen.
Dat betekent dat (…) aan (…) over de maanden na zijn afstuderen slechts ƒ
1.000 per maand dient te vergoeden. Uit het voorgaande volgt dat de vordering
tot een bedrag van ƒ 22.800 zal worden toegewezen.

2.19. Therapiekosten
Volgens het deskundigenrapport bestaat er (ook) een causaal verband tussen de
door (…) gevolgde therapieën en het onrechtmatig handelen van (…).
Bij akte na het tussenvonnis van 19 augustus 1998 heeft (…) de door hem
gevorderde kosten voor therapie nader gespecificeerd en onderbouwd met
nota’s.
(…) heeft daartegen aangevoerd dat (…) slechts vergoeding van
therapiekosten vordert en niet van de kosten van ‘psycho- analyse”. Dit
verweer wordt verworpen. (…) heeft immers in de conclusie van repliek
duidelijk vermeld dat hij op dat moment ‘in analyse” is en dat hij de kosten
daarvan in deze procedure vordert. (…) erkent verder dat het voor de hand
ligt dat psycho-analyse niet wordt vergoed door de verzekering. Nu de door
(…) overgelegde nota’s, alsook het gevorderde bedrag van ƒ 20.250, blijkens
productie B1 bij akte uitlating na tussenvonnis kennelijk alle betrekking
hebben op psycho-analyse en de specificatie van de vordering overigens niet
is betwist komt het bedrag van ƒ 20.250 voor vergoeding in aanmerking.

2.20. Daarnaast vordert (…) ook nog een bedrag van ƒ 1.000 ter zake van een
door mevrouw de Levita opgesteld deskundigenrapport. Nu de behandeling van
(…) door mevrouw de Levita in causaal verband staat met het onrechtmatig
handelen van (…) en het rapport van mevrouw de Levita is gebruikt ten
behoeve van het tussen partijen gevoerde kort geding (zoals blijkt uit
productie 12 bij de conclusie van repliek), is de rechtbank van oordeel dat
de kosten van het rapport van mevrouw de Levita aan (…) eveneens voor
vergoeding in aanmerking komen. Op deze grond zal het gevorderde bedrag van ƒ
1.000 worden toegewezen.

Conclusie
2.21. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de vordering van tot een
bedrag van ƒ 47.187,50 toewijsbaar is en die van (…) tot een bedrag van ƒ
48.737,50. Ook de gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar, zij het dat
over de door (…) gevorderde therapiekosten de rente pas verschuldigd zal
zijn vanaf de verschillende data waarop (…) deze kosten zal hebben betaald
aan hetzij de therapeut dan wel de Stichting Psycho-analyse te Amstelveen
(die thans de therapiekosten – renteloos- voorschiet).

2.22. De rechtbank zal (…) in dit vonnis reeds veroordelen tot betaling van
voornoemde bedragen, hoewel de procedure met het oog op het in r.o. 2.17
vermelde nog zal worden verwezen naar de rol. De rechtbank zal (…) thans
ook reeds veroordelen in de (tot op heden gemaakte) kosten van dit geding,
daaronder begrepen de kosten van het deskundigenrapport, nu thans reeds kan
worden geoordeeld dat (…) in het ongelijk is gesteld.

2.23. Voor het overige zal de rechtbank haar beslissingen aanhouden.

3. DE BESLISSING

De rechtbank:

3.1. Veroordeelt (…) om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan (…) te
betalen een bedrag van ƒ 48.737,50 (achtenveertigduizend
zevenhonderdzevenendertig gulden, 50/100 cent), vermeerderd met de wettelijke
rente over een bedrag van ƒ 28.487,50 vanaf 22 juni 1995 tot aan de dag van
voldoening en over een bedrag van ƒ 20.250 vanaf de data waarop (…) deze
therapiekosten aan de therapeut van de Stichting Psycho-analyse te Amstelveen
heeft betaald tot aan de dag der algehele voldoening;

3.2. Veroordeelt (…) om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan (…) te
betalen een bedrag van ƒ 47.187,50 (zevenenveertigduizend
honderdzevenentachtig gulden, 50/100 cent), vermeerderd met de wettelijke
rente vanaf 22 juni 1995 tot aan de dag van voldoening;

3.3. Veroordeelt (…) in de proceskosten aan de zijde van eisers gevallen,
tot op deze uitspraak begroot op ƒ 3.568 aan verschotten (daaronder begrepen
ƒ 1.700 ter zake het deskundigenbericht) en op ƒ 6.750 aan salaris;

3.4. Verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

3.5. Verwijst de zaak voor het overige naar de rolzitting van 20 december
2000 voor het nemen van een akte door (…) over hetgeen in nummer 2.17 is
vermeld, ambtshalve peremptoir;

3.6. Houdt iedere verdere beslissing aan.

Rechters

Mr. Frankena