Instantie: Rechtbank ‘s-Gravenhage, 22 november 2000

Instantie

Rechtbank ‘s-Gravenhage

Samenvatting


De Commissie Gelijke Behandeling heeft in haar oordeel van 29 februari 2000
(oordeel 2000-09, RN 2000/6, nr. 1239) onder meer uitgesproken dat gedaagde,
een groothandel in de bloemen- en plantensector, onderscheid heeft gemaakt
tussen mannen en vrouwen bij de beloning. De vakorganisatie eist nu in kort
geding dat de salarissen van de betreffende medewerksters (met terugwerkende
kracht) worden aangepast. De gevraagde voorzieningen worden geweigerd. Dat
ligt in de eerste plaats aan de aard van die voorzieningen, mede in het licht
van de procespositie van eiseres als belangenbehartigster van anderen dan
haar leden.

Volledige tekst

1. DE FEITEN

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 8 november 2000
wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.

Eiseres is een vakorganisatie in de zin van artikel 1 van de Wet op de
collectieve arbeidsovereenkomst; zij stelt op te komen voor de belangen van
haar leden en tevens, op grond van artikel 3:305a BW, voor alle werknemers
werkzaam in de bedrijfstakken agrarisch groen en de groothandel.
Gedaagde is een groothandelsbedrijf in de bloemen- en plantensector.
Tussen partijen is een geschil gerezen omtrent de toepassing van gelijke
beloning tussen mannen en vrouwen zoals bepaald in artikel 7:646 BW.
Op 6 mei 1997 heeft de Voedingsbond FNV (een van de rechtsvoorgangers van
eiseres) de Commissie Gelijke Behandeling (hierna: CGB) verzocht haar oordeel
uit te spreken over de vraag of gedaagde onderscheid heeft gemaakt op grond
van geslacht als bedoeld in de wetgeving gelijke behandeling. In opdracht van
de CGB heeft een onderzoek plaatsgevonden door een bedrijfskundige van de
Arbeidsinspectie.
In september 1997 is het onderzoeksrapport verschenen. In november 1999 heeft
het CGB het verzoek van eiseres ter zitting behandeld in aanwezigheid van
beide partijen. Op 29 februari 2000 heeft het CGB onder meer als haar oordeel
uitgesproken, dat gedaagde onderscheid heeft gemaakt tussen mannen en vrouwen
bij de beloning.
Overleg tussen partijen heeft er niet toe geleid dat gedaagde het oordeel van
de CGB zal naleven waar het gaat om het onderscheid in de beloning van de
medewerksters bloemenverwerking en de medewerkers rekkenafdeling.

2. DE VORDERING, DE GRONDEN DAARVOOR EN HET VERWEER

Eiseres vordert – zakelijk weergegeven -:

I. gedaagde te gebieden om binnen een maand na betekening van dit vonnis met
ingang van de dag der dagvaarding, 17 oktober 2000, de medewerksters
bloemenverwerking en medewerksters losse bloemen in te schalen en te belonen
in salarisschaal 3 met hetzelfde aantal salaristreden als de medewerksters nu
hebben, althans gelijk te belonen als de medewerkers rekkenafdeling, zulks op
straffe van verbeurte van een dwangsom;

II. Primair:
Gedaagde te gebieden om binnen een maand na betekening van dit vonnis vanaf 7
april 1995 de medewerksters bloemenverwerking en medewerkster losse bloemen
in te schalen en te belonen naar de salarisschaal van de medewerker
rekkenafdeling met hetzelfde aantal salaristreden als de medewerksters in het
betreffende jaar hadden;
Subsidiair:
Gedaagde te gebieden om binnen een maand na betekening van dit vonnis vanaf 7
april 1995 de medewerksters bloemenverwerking en medewerkster losse bloemen
in te schalen in schaal 3 met hetzelfde aantal salaristreden als de
medewerksters in het betreffende jaar hadden en alle medewerksters
bloemenverwerken en de medewerkster losse bloemen een voorschot te betalen
ter grootte van ƒ 2500, althans, zoals ter zitting nader aangevuld, een
bedrag van ƒ 1500 t.a.v. de medewerksters die minder dan twee jaar in dienst
zijn;

III. gedaagde te gebieden tot afgifte aan haar van een verklaring van een
registeraccountant binnen vier maanden na betekening van dit vonnis of een
nader te bepalen termijn, op grond waarvan wordt aangetoond dat beloning van
de medewerksters bloemenverwerking en medewerkster bloemen heeft
plaatsgevonden conform een voor de medewerksters analoge salaristrede in
schaal 3 vanaf 7 april 1995, inclusief wettelijke verhoging en wettelijke
rente, zulks op straffe van een dwangsom.

Daartoe voert eiseres – kort samengevat – het volgende aan.
De CGB heeft op basis van een deugdelijk stelsel van functiewaardering een
loonvergelijking gemaakt tussen de werkzaamheden van de diverse maatvrouwen
en de arbeid van gelijke waarde die door de maatmannen wordt gedaan. Op die
wijze is de beloning berekend op grondslag van gelijkwaardige maatstaven.
De conclusie van de CGB was dat de functie medewerkster bloemenverwerking
nagenoeg van gelijke waarde is te beschouwen als de functie medewerker
rekkenafdeling.
Het gaat hier om een groep medewerksters bloemenverwerking, zowel in vaste
als in losse dienst en zowel met een voltijd als een deeltijd dienstverband.
Aangezien een verschil in beloning als gevolg van soort arbeidscontract op
grond van artikel 7:648 BW niet is toegestaan en er ook bij de zogenaamde
losse medewerksters sprake is van langdurige contracten, is volgens eiseres
geen verschil in beloning in deze groep medewerksters toegestaan. Daarom
dienen alle medewerksters bloemenverwerking alsnog in dezelfde (hogere)
salarisschaal te worden ingedeeld als de medewerkers rekkenafdeling.
Voorts dient volgens de CGB de functie medewerkster losse bloemen hoger
gewaardeerd te worden dan thans het geval is. Nu deze functie thans hetzelfde
beloond wordt als de functie medewerkster bloemenverwerking dient deze
functie ook in dezelfde schaal te worden ingedeeld als de medewerker
rekkenafdeling.
De medewerksters bloemenafdeling en losse bloemen dienen dan ook met ingang
van heden gelijk beloond te worden aan hun collega’s met de functie
medewerker rekkenafdeling. Voorts dienen zij met terugwerkende kracht gelijk
beloond te worden, aangezien zij vijf jaar lang te weinig salaris hebben
gehad. Zij vorderen (subsidiair) een voorschot, omdat de berekening van een
en ander nog enige tijd zal kunnen duren. De medewerksters bloemenverwerking
en losse bloemen hebben er een spoedeisend belang bij om hun beloning
eindelijk op orde te krijgen.

Gedaagde voert gemotiveerd verweer dat hierna, voorzover nodig, zal worden
besproken.

3. DE BEOORDELING VAN HET GESCHIL

3.1. Anders dan gedaagde aanvoert kan eiseres naast haar optreden als
belangenbehartigingsorganisatie op grond van artikel 3:305a BW worden
ontvangen als optredend namens de bij gedaagde werkzame leden van FNV
Bondgenoten. Eiseres heeft zich immers statutair ten doel gesteld de belangen
van haar leden of groepen daarvan te behartigen, zonodig door het zelfstandig
voeren van gerechtelijke procedures.

3.2. De CGB heeft in haar rapport onder meer vastgesteld, dat gedaagde
onderscheid heeft gemaakt tussen mannen en vrouwen bij de beloning. Die
verschillen hangen volgens de CGB zowel samen met het hanteren van
verschillende contractvormen als met de wijze waarop beloningsmaatstaven
worden toegepast.
Nu door het CGB tevens is vastgesteld dat de door haar onderzochte functies
van medewerkster bloemenverwerking en de medewerker rekkenafdeling van
(nagenoeg) gelijke waarde zijn, vordert eiseres een gelijke beloning, zowel
in de toekomst als met terugwerkende kracht voor de periode vanaf 1995.

3.3. De door eiseres gevorderde voorlopige voorzieningen zullen worden
geweigerd.
Dat ligt in de eerste plaats aan de aard van die voorzieningen, mede in het
licht van de procespositie van eiseres als belangenbehartigster van anderen
dan haar leden.
3.4. De op de toekomst gerichte voorziening is er een van algemeen vermanende
aard teneinde de gedaagde te binden aan een instructie om zich te gedragen
naar de door eiseres gewenste wijze waarop een ongelijkheid moet worden
opgeheven. Dat kan in uitwerking echter niet meer zijn dan een opgeheven
vinger waaraan de medewerksters voor wie eiseres de belangen behartigt weinig
meer hebben dan aan het oordeel van de CGB. Het kan niet leiden tot een,
zelfs met een dwangmiddel te ondersteunen, tenuitvoerlegging welke recht kan
doen aan de noodzakelijke gedifferentieerdheid.

3.5. Ook de gevorderde voorziening voor het verleden is niet een voor
concrete tenuitvoerlegging geschikte voorziening. Zij ziet bovendien in
uitwerking op genoegdoening voor tekortgekomen beloning aan toewijzing
waarvan de ratio van het derde lid van artikel 3:305a BW in de weg lijkt te
staan.

3.6. Daarmede is niet gezegd dat gedaagde het oordeel van de CGB niet ter
harte behoeft te nemen. Het verweer dat het rapport van de bedrijfskundige
waarop de CGB haar oordeel heeft gebaseerd niet deugt, kan vooralsnog niet
worden aanvaard. De bezwaren betrekking hebbende op de bevoegdheid van de
opsteller van het rapport om gebruik te maken van het
USB-functiewaarderingssysteem en op de methodiek die door de onderzoeker is
gehanteerd zijn naar voorlopig oordeel onvoldoende zwaarwegend. De brieven
die gedaagde heeft overgelegd spreken elkaar tegen als het gaat om de
bevoegdheid van de rapporteur om het USB-systeem toe te passen. Bovendien is
niet aannemelijk geworden dat een eventuele onbevoegdheid invloed heeft op de
juistheid van het rapport. Gedaagde heeft voorts onvoldoende aannemelijk
gemaakt dat de door de onderzoeker gebruikte onderzoeksmethode apert
ondeugdelijk is.

3.7. Gedaagde heeft aangevoerd, dat zij (en de hele sector) bezig is schoon
schip te maken. Er is een eerste CAO voor de sector tot stand gekomen en er
zijn afspraken tussen de werkgevers- en werknemersverenigingen met betrekking
tot het opstellen van een beloningsgebouw voor de sector aan de hand van een
erkend functiewaarderings- en beloningssysteem. Op 1 juli 2001 zal dat
beloningssysteem worden geïmplementeerd. Recentelijk zijn de talloze
contractsvormen gesaneerd tot vier contractsvormen en wordt er tussen de
werknemers op basis van de soort arbeidsovereenkomst geen onderscheid
gemaakt.

3.8. Daar komt bij dat in het onderzoek van de CGB de functie van medewerker
rekkenafdeling lager is gewaardeerd dan bij de indeling van gedaagde het
geval is en dat vervolgens is vastgesteld dat de functies van medewerker
bloemenverwerking en rekkenafdeling nagenoeg van gelijke waarde zijn,
onderaan de functietrap. De vraag is of dan de conclusie kan worden getrokken
dat de salarisschalen van de medewerksters bloemenverwerking dus moeten
worden opgetrokken naar die van de medewerkers rekkenafdeling. Een en ander
zal in de thans lopende onderhandelingen aan de orde kunnen komen.
Met gedaagde wordt vervolgens geoordeeld dat ook gelijkwaardige arbeid
verschillend beloond kan worden op grond van relevante beloningsmaatstaven
zodat er niet zonder meer vanuit gegaan kan worden dat de medewerksters
bloemenverwerking in de door hen gevorderde hogere schaal op dezelfde treden
zouden moeten worden ingedeeld als waarop zij thans zijn ingeschaald.
Tenslotte heeft gedaagde onweersproken aangevoerd dat thans werkzame
medewerkers rekkenafdeling gemiddeld ƒ 200 minder verdienen dan de
medewerksters bloemenverwerking.

3.9. Tegen voormelde achtergrond wordt geoordeeld dat binnen het bestek van
dit kort geding ook niet op eenvoudige wijze is vast te stellen waar de
medewerksters bloemenverwerking en losse bloemen, uitgaande van het oordeel
van de CGB, recht op hebben, zowel in de toekomst als in het verleden. Ook
voor de toewijzing van een voorschot kunnen onvoldoende aanknopingspunten
worden gevonden.

3.10. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de voorzieningen moeten
worden geweigerd.
Eiseres, als de in het ongelijk gestelde partij, zal worden veroordeeld in de
kosten van dit geding.

4. DE BESLISSING

De President:

Weigert de gevorderde voorzieningen.

Veroordeelt eiseres in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde
van gedaagde begroot op ƒ 2.008,85, waarvan ƒ 400 aan griffierecht en ƒ 58,85
aan dagvaardingskosten.

Rechters

Mr. Robbers