Instantie: Kantonrechter Schiedam, 5 juli 2000

Instantie

Kantonrechter Schiedam

Samenvatting


Werkgever heeft tijdens het bevallingsverlof van werkneemster de Arbodienst verzocht te onderzoeken of werkneemster na afloop van het verlof nog wel 32 uur zou kunnen werken zoals voorheen. Daarbij heeft hij gewezen op het feit dat werkneemster nu twee kinderen had, als Marokkaanse zelf ‘Westers’ was opgevoed maar getrouwd was met een conservatieve Marokkaanse man, waardoor spanningen zouden zijn ontstaan in het huwelijk en het voor haar te zwaar zou zijn om de zorg voor huishouden en gezin met het werk te combineren. De Arbodienst heeft het onderzoek niet verricht. Werkgever heeft werkneemster na afloop van het verlof niet toegelaten tot het werk. Eerst zou het GAK moeten onderzoeken of zij nog wel 32 uur kon werken. Werkneemster heeft zich daarop ziek gemeld. De Commissie gelijke behandeling heeft geoordeeld dat werkgever zowel onderscheid naar geslacht/moederschap als naar ras heeft gemaakt. De kantonrechter heeft op verzoek van werkneemster de arbeidsovereenkomst tussen partijen ontbonden onder toekenning aan werkneemster van een vergoeding berekend met toepassing van correctiefactor 2,5. Werkgever heeft ernstig verwijtbaar gehandeld, aldus de kantonrechter en is dit blijven doen. Ook tijdens de ziekte van werkneemster is hij niet op het eerder ingenomen standpunt terug gekomen. Daardoor heeft hij laten blijken niet te begrijpen wat zijn handelwijze voor werkneemster betekende.

Volledige tekst

Commissie Gelijke Behandeling 14 december 1999

1. HET VERZOEK

1.1. Op 6 mei 1999 verzocht mevrouw (…) te Schiedam (hierna: verzoekster) de Commissie gelijke behandeling haar oordeel uit te spreken over de vraag of (…) te Schiedam (hierna: de wederpartij) onderscheid heeft gemaakt op grond van geslacht als bedoeld in de wetgeving gelijke behandeling.

1.2. Verzoekster is sinds 19 februari 1996 werkzaam bij de wederpartij. Verzoekster stelt dat zij ongelijk behandeld is op grond van geslacht. Haar klacht betreft het door de wederpartij eenzijdig ter discussie stellen van de omvang van het arbeidscontract vanwege het moederschap van verzoekster. Verzoekster is van mening dat de wederpartij hiermee in strijd met de wetgeving gelijke behandeling heeft gehandeld.

2. DE LOOP VAN DE PROCEDURE

2.1. De Commissie heeft het verzoek in behandeling genomen en een onderzoek ingesteld. Partijen hebben hun standpunten schriftelijk toegelicht.

2.2. Partijen zijn opgeroepen om hun standpunten nader toe te lichten tijdens een zitting op 4 oktober 1999.

2.3. Bij de zitting waren aanwezig:

van de kant van verzoekster
mw. (…) (verzoekster)
dhr. G. Grubben (gemachtigde)

van de kant van de wederpartij
dhr. (…) (directeur)
mw. (…) (hoofd administratie en personeelszaken)

van de kant van de Commissie
mw. mr. L. Y. Gonçalves-Ho Kang You (Kamervoorzitter)
dhr. mr. L. M. Moerings (lid Kamer)
dhr. mr. W. A. van Veen (lid Kamer)
dhr. mr. D. O. Pechler (secretaris Kamer).

2.4. Het oordeel is vastgesteld door Kamer II van de Commissie.
In deze Kamer hebben zitting de leden als genoemd onder 2. 3.

3. DE RESULTATEN VAN HET ONDERZOEK

De feiten

3.1. De wederpartij exploiteert onder meer een transportbedrijf, te Schiedam. Verzoekster werkt sedert 19 februari 1996 als administratief medewerkster bij de wederpartij. Vanaf begin 1998 is verzoekster op voorstel van de wederpartij 32 uren in plaats van 40 uren per week gaan werken.

3.2. Vanwege de geboorte van haar tweede kind in november 1998 had verzoekster tot 11 februari 1999 bevallingsverlof.
Tijdens het bevallingsverlof heeft de wederpartij op 26 januari 1999 aan de Nationale Arbodienst te Assen (hierna: de Arbodienst), met afschrift aan GAK Nederland B. V. , te Vlaardingen, (hierna: het GAK), schriftelijk het volgende gevraagd:
“Hierbij verzoeken wij u tot het bezoeken van mevr. (…) Relevante gegevens van deze werkneemster:
[] Geboortedatum: 15/8/71
[] Administratief medewerkster bij (…) vanaf 19/2/96
[] Heeft twee kinderen, een zoon van 5 jaar en een zoon van (…) november 1998
[] Heeft bevallingsschapsverlof tot 11 februari 1999
[] Van Marokaanse afkomst, maar is “Westers” opgevoed, en is getrouwd met een “conservatieve/traditionele Marokaanse man”,
hetgeen veel spanningen binnen het huwelijk teweegbrengt
[] Mevr. (…) heeft naast het werk bij (…), de zorg over het huishouden en het gezin, hetgeen een zware combinatie blijkt te zijn
[] Er bestaan financiële problemen, waardoor mevr. (…) “genoodzaakt” is om minimaal 32 uur te werken
[] Is onder behandeling bij een maatschappelijk werkster, omdat “alles haar te veel is geworden”

Op grond van bovenstaande situatie verwachten wij dat het terugkeren in het arbeidsproces voor mevr. (…) problemen zal opleveren, hetgeen ons inziens waarschijnlijk ten koste zal gaan van ofwel haar psychische situatie, ofwel de flexibiliteit en/of kwaliteit van haar werk.
Wij hebben grote twijfels bij een “gezonde” terugkomst, en verzoeken u de situatie in te schatten, en te beoordelen of het terugkeren (voor 32 uur!?) verstandig is”

3.3. Bij terugkomst op 11 februari 1999 is verzoekster door het hoofd administratie en personeelszaken van de wederpartij in een gesprek meegedeeld dat eerst een deskundige van het GAK diende te onderzoeken of het verstandig was dat verzoekster voor 32 uren per week haar werk zou hervatten. Pas na dat onderzoek zou, in de opvatting van de wederpartij, verzoekster het werk kunnen hervatten. Hiermee was verzoekster het niet eens. ’s Middags is verzoekster door de wederpartij gebeld met de mededeling dat het onderzoek niet doorging en dat zij vrijdag de 12e februari alsnog op het werk werd verwacht. Op 12 februari 1999 heeft verzoekster het werk hervat.

3.4. Bij brief van 16 februari 1999 heeft verzoekster de wederpartij meegedeeld het niet eens te zijn met het standpunt, zoals dit is verwoord in het op 26 januari 1999 verzonden verzoek aan zowelde Arbodienst als het GAK, zij heeft gevraagd dit standpunt te herroepen en haar dat schriftelijk te bevestigen.

3.5. Bij brief van 17 februari 1999 heeft de wederpartij verzoekster onder meer meegedeeld dat zij volhardt in haar standpunt om de omvang van het arbeidscontract met verzoekster aan te passen en dat zij dus niet terugkomt op het verzoek aan de Arbodienst en het GAK van 26 januari 1999.

3.6. Op 19 februari 1999 heeft verzoekster zich ziek gemeld.
Bij brief van 25 februari 1999 heeft verzoekster de wederpartij in het bijzonder meegedeeld dat haar ziekmelding niet het gevolg is van privé-omstandigheden gerelateerd aan haar werk, maar het directe gevolg van de wijze waarop zij na haar zwangerschapsen bevallingsverlof op haar werk is bejegend.

3.7. De wederpartij heeft de kantonrechter bij verzoekschrift van 14 juni 1999 om ontbinding gevraagd van de tussen verzoekster en haar bestaande arbeidsovereenkomst wegens gewichtige redenen ex artikel 7:685 BW. Dit verzoekschrift heeft de wederpartij bij brief van 5 augustus 1999 weer ingetrokken.
Bij brief van dezelfde datum heeft de wederpartij verzoekster van de intrekking in kennis gesteld en daarbij meegedeeld dat de wederpartij inmiddels is overgegaan tot volledige loondoor-betaling vanaf 5 mei 1999 aan verzoekster.

De standpunten van partijen

Verzoekster stelt het volgende.

3.8. Per 11 februari 1999 zou verzoekster in verband met het einde van haar bevallingsverlof haar werk bij de wederpartij hervatten.
Op die dag is haar door het hoofd administratie en personeelszaken, terstond in een gesprek meegedeeld dat eerst door een deskundige van het GAK diende te worden onderzocht of het verstandig was dat verzoekster weer 32 uur per week zou gaan werken, voordat zij het werk zou kunnen hervatten. Daartegen heeft verzoekster bezwaar gemaakt. Zij heeft de wederpartij gevraagd de op-non-actiefstelling schriftelijk te bevestigen, hetgeen is geschied.

3.9. De wederpartij had de Arbodienst reeds op een eerder tijdstip om dit onderzoek gevraagd. Dat heeft de Arbodienst geweigerd, omdat daarvoor geen enkele objectieve reden bestond en omdat het gevolg geven aan zo’n verzoek in strijd met de wettelijke bepalingen was. Het GAK te Vlaardingen heeft een zelfde verzoek van de wederpartij ontvangen en om dezelfde reden geweigerd. Verzoekster heeft zich in ernstige mate gestoord aan deze verzoeken, omdat daarin niet relevante zaken staan vermeld en omdat die omstandigheden bovendien geen deel uitmaakten van haar personeelsdossier.

3.10. Op 12 februari 1999 heeft verzoekster alsnog op verzoek van de wederpartij het werk hervat. Vanaf dat moment is verzoekster door het hoofd administratie en personeelszaken herhaaldelijk aangesproken op haar contractsomvang. Bij brief van 16 februari 1999 heeft verzoekster de wederpartij gevraagd een aantal zaken recht te zetten. Daarop heeft de wederpartij bij brief van 17 februari 1999 meegedeeld dat zij haar standpunt, zoals vervat in de aan de Arbodienst en het GAK verzonden verzoek, niet zou herzien. Zij blijft bij haar standpunt dat verzoekster haar contractsomvang moet aanpassen.

3.11. De gehele gang van zaken bij de wederpartij vanaf haar terugkeer was voor verzoekster aanleiding zich 19 februari 1999 ziek te melden. Verzoekster heeft direct contact opgenomen met haar huisarts en zich onder behandeling gesteld. De wederpartij heeft toen de Arbodienst om een spoedcontrole gevraagd. De Arbodienst heeft op 25 februari 1999 laten weten dat er sprake is van een arbeidsconflict, dat aan verzoekster niet kan worden verweten.

3.12. Bij brief van 25 februari 1999 heeft verzoekster de wederpartij andermaal gevraagd terug te komen op haar standpunt en maatregelen te treffen voor herstel van de arbeidsrelatie.
De reactie die daarop volgde, was van dien aard dat er voor verzoekster geen basis was voor herstel van de arbeidsrelatie.

3.13. Ter toelichting van haar standpunt heeft verzoekster ter zitting nog het volgende aangevoerd.
Aanvankelijk beschouwde verzoekster het hoofd administratie en personeelszaken als haar beste vriendin en heeft haar veel verteld. Later vernam zij dat privé-zaken die zij het hoofd personeelszaken had verteld, in het bedrijf bekend waren. Vanaf dat moment vertrouwde zij het hoofd personeelszaken niet meer. Veel dingen worden nu door de wederpartij verdraaid. Verzoekster heeft op geen enkel moment bij de wederpartij aangegeven dat zij vanwege haar privé-omstandigheden minder zou willen gaan werken. Ook is er geen enkele aanwijzing dat verzoekster een 32-urige werkweek niet aan zou kunnen. Verzoekster heeft altijd goed gefunctioneerd.
Voor zover er contact is geweest met een maatschappelijk werkster, was dat vanwege het feit dat zij niet assertief genoeg was. Verzoekster heeft hiervoor een assertiviteitscursus gevolgd. Voorts bestrijdt verzoekster dat zij geheel in de put zit.
Voor verzoekster is het juist belangrijk om 32 uur te werken. Zij kan heel goed privé met werk combineren. Alles is in dat opzicht goed geregeld. Verzoeksters privé-omstandigheden zijn totaal niet relevant. Er is overigens niets mis met haar huwelijk.

De wederpartij brengt het volgende naar voren.

3.14. Omdat het bedrijf volledig eigen risico-dragend is, wordt er een zeer actief beleid gevoerd om zoveel mogelijk preventief te handelen bij dreigende ziektegevallen. Preventie is voor een bedrijf waarin zwaar lichamelijk werk wordt verricht, noodzakelijk. Bij een ziekmelding neemt een chef bijvoorbeeld direct contact op. Indien een werknemer rugklachten heeft, wordt deze verwezen naar de fysiotherapeut, die aan het bedrijf verbonden is. In zes van de tien gevallen spelen ook privé-omstandigheden een rol. Zo heeft het bedrijf een werknemer die overspannen was, ook geholpen bij het oplossen van zijn financiële problemen.
De ondernemingsraad participeert in dit beleid. Het bedrijf heeft een zeer laag ziekteverzuim van 3 – 3,5%. Ook wordt met het beleid gestreefd racisme en discriminatie te voorkomen en te bestrijden.
Toen er het vermoeden was van dreigend ziekteverzuim van verzoekster, is getracht om, gesteund door de Arbodienst, een ziektegeval te voorkomen.

3.15. Voortdurend is geprobeerd om door gezonde communicatie het reïntegreren van verzoekster te bewerkstelligen. Echter, sinds verzoekster een medewerker van de Stichting RADAR als gemachtigde heeft ingeschakeld, werden gesprekken met verzoekster geweigerd. Hoewel de wederpartij de voorkeur gaf aan probleemoplossende gesprekken, eiste verzoeksters gemachtigde uitsluitend schriftelijke correspondentie. Dit leidde steeds weer tot al dan niet moedwillig onnodige, onjuiste en verkeerde interpretaties en uitleg van de toelichtingen van de wederpartij.

3.16. Van de kant van de wederpartij zijn er veel pogingen ondernomen om uit de ongewenste impasse te geraken. Iedere poging werd echter dermate tegengewerkt, dat de situatie verslechterde. Zelfs het voorstel om verzoekster eventueel tijdelijk 20 uur te laten werken met behoud van het volledige salaris werd van de hand gewezen. Toen door verzoeksters gemachtigde meegedeeld werd dat er geen toestemming gegeven werd voor het opstellen van een reïntegratieplan, moest de salarisbetaling worden opgeschort en om ontbinding van de arbeidsovereenkomst worden verzocht.

4. DE OVERWEGINGEN VAN DE COMMISSIE

4.1. In geding is de vraag of de wederpartij jegens verzoekster in de arbeidsverhouding op grond van geslacht onderscheid heeft gemaakt.

4.2. Voor de beantwoording van deze vraag zijn de volgende wetsartikelen van belang.

Artikel 7:646 Burgerlijk Wetboek (BW) bepaalt dat de werkgever geen onderscheid mag maken tussen mannen en vrouwen bij de arbeidsvoorwaarden.

Artikel 7:646 lid 5 BW bepaalt dat onder onderscheid tussen mannen en vrouwen moet worden verstaan direct en indirect onderscheid. Van direct onderscheid op grond van geslacht is sprake wanneer rechtstreeks naar geslacht wordt verwezen. Onderscheid op grond van zwangerschap, bevalling en moederschap is blijkens deze bepaling een vorm van direct onderscheid.

4.3. De Commissie stelt vast dat de wederpartij op 26 januari 1999 een verzoek aan de Arbodienst heeft gericht om onderzoek omtrent het hervatten van het werk door verzoekster voor 32 uur per week. Dit verzoek is in afschrift aan het GAK verzonden. In dit verzoek heeft de wederpartij in het bijzonder gewezen op de volgende omstandigheden:
dat verzoekster twee kinderen heeft, een zoon van 5 jaar en een zoon van november 1998,dat verzoekster bevallingsverlof heeft tot 11 februari 1999 en dat zij naast het werk bij (…) de zorg over het huishouden en het gezin heeft.
Voorts staat vast dat, ondanks herhaalde verzoeken van verzoekster om dit verzoek en het daarin weergegeven standpunt te herroepen, de wederpartij daaraan onverkort vasthoudt en volhardt in haar standpunt omtrent de privé-omstandigheden van verzoekster.

Op grond van het verzoek van 26 januari 1999, zoals hiervoor weergegeven, komt de Commissie tot de conclusie dat de wederpartij onder meer vanwege verzoeksters moederschap twijfelt aan haar functioneren bij een 32-urige werkweek. Deze twijfel heeft geleid tot een verbod tot werkhervatting voor verzoekster onder andere vanwege haar moederschap. Daaraan doet niet af dat de wederpartij verzoekster op 11 februari 1999 heeft gevraagd de volgende dag alsnog te komen werken. Immers, hoewel verzoekster op 12 februari 1999 is gaan werken, heeft zij van het aanbod van de wederpartij uiteindelijk afgezien en zich ziek gemeld.

Nu onderscheid op grond van moederschap krachtens de wet direct onderscheid op grond van geslacht is, oordeelt de Commissie dat de wederpartij jegens verzoekster direct onderscheid op grond van geslacht heeft gemaakt.

4.4. Direct onderscheid is verboden, tenzij sprake is van een in de wet genoemde uitzondering. Gesteld noch gebleken is dat daarvan in deze zaak sprake is. Derhalve heeft de wederpartij in strijd gehandeld met artikel 7:646 lid 1 BW.

4.5. In dit kader merkt de Commissie op dat de gedachte achter het beleid van de wederpartij namelijk het voorkomen van arbeidsongeschiktheid, als ter zitting nader uiteengezet, op zichzelf gezien begrijpelijk en zonder kwade bedoelingen is.
De voorbeelden die de wederpartij in het kader van dit beleid heeft genoemd, betroffen echter gevallen waarin sprake was van aanwijsbare fysieke problemen bij de werknemer, dan wel gevallen waarin de interventie en hulp van de wederpartij bij privé-problemen kennelijk door de betrokken werknemer zijn ingeroepen dan wel met instemming van de betrokken werknemer hebben plaatsgevonden. Daarvan is bij verzoekster echter geen sprake.
Uit de verklaringen van beide partijen leidt de Commissie bovendien af dat verzoekster vóór haar zwangerschaps- en bevallingsverlof altijd goed heeft gefunctioneerd.

4.6. De Commissie voegt hier het volgende aan toe.
In het verzoek van 26 januari 1999 heeft de wederpartij tevens gewezen op de omstandigheid dat verzoekster van Marokkaanse afkomst is en dat zij gehuwd is met een Marokkaanse man.
Ter zitting heeft verzoekster benadrukt dat haar privé-omstandigheden niet relevant zijn voor haar functioneren op het werk en dat er niets mis is met haar huwelijk. De Commissie beoordeelt derhalve ook of de wederpartij in dit verband jegens verzoekster onderscheid op grond van ras heeft gemaakt. Hiertoe overweegt de Commissie als volgt.

4.7. Artikel 5 lid 1 sub d AWGB verbiedt, in samenhang met artikel 1 AWGB, onderscheid onder meer op grond van ras bij de arbeidsvoorwaarden.

Het begrip ras in de AWGB moet overeenkomstig het Internationaal Verdrag inzake de uitbanning van elke vorm van rassen-discriminatie en vaste jurisprudentie van de Hoge Raad ruim worden uitgelegd en omvat tevens: huidskleur, afkomst, of nationale of etnische afstamming (1).

Volgens vaste jurisprudentie van de Commissie is niet alleen sprake van een door de wet verboden onderscheid op grond van ras als deze grond de enige aanleiding vormt voor een ongelijke behandeling, maar tevens als deze grond méde aanleiding is tot een ongelijke behandeling (2).

4.8. Gelet op de tekst van het verzoek aan de Arbodienst en het GAK en in aanmerking genomen hetgeen reeds onder 4. 3 is overwogen, staat het voor de Commissie vast dat de wederpartij in dit verzoek (mede) heeft gewezen op de afkomst van verzoekster en haar man. De wederpartij volhardt ook in het standpunt dat voor verzoekster terugkeer in het arbeidsproces problemen zal opleveren mede vanwege de Marokkaanse afkomst van verzoekster en haar huwelijk met een “conservatieve/-traditionele Marokkaanse man”, hetgeen, volgens de wederpartij, veel spanningen binnen het huwelijk teweegbrengt.

4.9. De Commissie overweegt dat bij het verbod tot werkhervatting mede een rol heeft gespeeld de afkomst van verzoekster en haar man.
De Commissie is dan ook van oordeel dat de wederpartij hiermee onderscheid op grond van ras heeft gemaakt bij de arbeidsvoorwaarden zoals bedoeld in artikel 5, lid 1, onder d, van de AWGB.

5. HET OORDEEL VAN DE COMMISSIE

De Commissie gelijke behandeling spreekt als haar oordeel uit dat (…) te Schiedam jegens mevrouw (…), te Schiedam, bij de arbeidsvoorwaarden:

-direct onderscheid op grond van geslacht heeft gemaakt, als bedoeld in artikel 7:646 Burgerlijk Wetboek.
-direct onderscheid op grond van ras heeft gemaakt, als bedoeld in artikel 5, lid 1, onder d, van de Algemene wet gelijke behandeling.

Noten
(1) Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 22 014, nr. 3, pag. 13.
(2) Zie onder meer Commissie gelijke behandeling, 19 augustus 1997, oordeel 97-91.

Kantongerecht Schiedam 5 juli 2000

DE PROCEDURE

(…)

RECHTSOVERWEGINGEN

Vaststaande feiten
Verzoekster is op 19 februari 1996 in volledige dienstbetrekking getreden bij verweerster in de functie van administratief medewerkster. Het laatstgenoten bruto- maandsalaris bedraagt ƒ 2.460,58 excl. vakantietoeslag en overige emolumenten gebaseerd op een 32-urige werkweek.
Op 22 oktober 1998 is verzoekster met zwangerschapsverlof gegaan. Het bevallingsverlof is geëindigd op 11 februari 1999 en verzoekster heeft zich op die dag gemeld bij verweerster. Verweerster heeft verzoekster niet toegelaten op het werk. Nadat verzoekster op een directe werkhervatting heeft aangedrongen, heeft zij het werk hervat op 12 februari 1999. Op 19 februari 1999 heeft verzoekster zich arbeidsongeschikt gemeld.
Bij fax d.d. 26 januari 1999 heeft verweerster de volgende vragen voorgelegd aan haar Arbo-dienst:
“Hierbij verzoeken wij u tot het bezoeken van mevr. X. Relevante gegevens van deze werkneemster:
– (…)
– van Marokkaans afkomst, maar is ‘Westers’ opgevoed, en is getrouwd met een conservatieve/traditionele Marokkaans man’, hetgeen veel spanningen binnen het huwelijk teweegbrengt.
– Mevr. X heeft naast het werk bij P. v.d. K., de zorg over het huishouden en het gezin, hetgeen een zware combinatie blijkt te zijn.
– (…)
Op grond van bovenstaande situatie verwachten wij dat het terugkeren in het arbeidsproces voor mevr. X problemen zal opleveren, hetgeen ons inziens waarschijnlijk ten koste zal gaan van ofwel haar psychische situatie, ofwel de flexibiliteit en/of kwaliteit van haar werk.
Wij hebben grote twijfels bij een ‘gezonde’ terugkomst, en verzoeken u de situatie in te schatten, en te beoordelen of het terugkeren (voor 32 uur!?) verstandig is”
Bij brief d.d. 16 februari 1999 heeft verzoekster verweerster meegedeeld het niet eens te zijn met haar standpunt en zij heeft gevraagd daarop terug te komen. Verweerster heeft hierop gereageerd bij brief d.d. 17 februari 1999. In die brief wordt onder meer het volgende aan verzoekster meegedeeld:
“Alvorens u terugkeerde, wensten wij een objectief en onafhankelijk oordeel van een medisch deskundige om er zeker van te zijn dat het verstandig is om de terugkeer voor 32 uur door te laten gaan. (… ) Wij hebben het GAK in kennis gesteld van de situatie en verzocht om een second-opinion (…). Aangezien u zich niet had ziekgemeld, konden zij formeel geen actie ondernemen.
Op 16 en 17 februari 1999 hebben wij met u opnieuw de situatie mondeling besproken. Wij deelden u mede dat wij met u een afspraak wensen te maken over de hoeveelheid contracturen. Wij kwamen overeen om gedurende de periode tot juli 1999 uw functioneren in een 32-urige werkweek te beoordelen, en met u begin juli 1999 het functioneren te bespreken. Afhankelijk van de beoordeling in juli 1999 zal een definitieve afspraak over het aantal contracturen worden gemaakt.
Op grond van het bovenstaande komen wij niet terug op onze brief/fax aan de Arbo-dienst en aan het GAK.”
Op 6 mei 1999 verzocht verzoekster de Commissie gelijke behandeling haar oordeel uit te spreken over de vraag of verweerster onderscheid heeft gemaakt op grond van geslacht als bedoeld in de wetgeving gelijke behandeling.
De Commissie heeft als haar oordeel uitgesproken:
“dat P. v.d. K. te Schiedam jegens mevrouw X te Schiedam bij de arbeidsvoorwaarden: direct onderscheid op grond van geslacht heeft gemaakt, als bedoeld in artikel 7:646 Burgerlijk Wetboek.
– direct onderscheid op grond van ras heeft gemaakt, als bedoeld in artikel 5, lid 1, onder d, van de Algemene wet gelijke behandeling.”
Verzoekster heeft sinds februari 1999 niet meer bij verweerster gewerkt.
Bij brief d.d. 1 december 1999 is aan verzoekster te kennen gegeven dat zij in staat wordt geacht het eigen werk te kunnen vervullen echter dat als oorzaak voor de arbeidsongeschiktheid door de verzekeringsarts is vastgesteld de stresserende factor in de relatie met de werkgever en dat deze factor dient te worden opgelost alvorens bij de eigen werkgever het eigen werk kan worden hervat. Geadviseerd wordt haar in te delen in arbeidsongeschiktheidsklasse van minder dan 15%.

HET VERZOEK

Verzoekster vraagt om de arbeidsovereenkomst te ontbinden onder toekenning van een materiële schadevergoeding van bruto ƒ 50.000 en een immateriële schadevergoeding van netto ƒ 25.000 en de kosten van rechtsbijstand ad ƒ 1.800, te voldoen uiterlijk 3 weken na ontbinding.
Verzoekster stelt daartoe dat zij ernstig gegriefd is door de opstelling van verweerster en aangetast in haar persoonlijke integriteit. Het onderscheid naar ras, zoals verweerster dit heeft gemaakt, acht verzoekster volstrekt uit den boze. Dit heeft onder meer tot gevolg gehad dat haar carrière een ernstige terugslag heeft ondergaan doordat zij niet alleen arbeidsongeschikt is geworden gedurende een langere periode, maar dit ook een zeer sterke negatieve invloed heeft gehad op haar zelfvertrouwen en deels nog heeft. Zij meent dat niet van haar gevergd kan worden het dienstverband langer te laten voortduren.

HET VERWEER

Verweerster vraagt het verzoek af te wijzen. Zij voert kort samengevat het volgende verweer: Zij stelt reeds gedurende 52 weken 100% loondoorbetalingen voor haar rekening te hebben gekregen. Zij heeft ƒ 3.500 aan proceskosten aangevuld en 90% van de mediationkosten voor haar rekening genomen.
Verweerster stelt voorts dat zij een zeer platte organisatie heeft met een open structuur. Van de 70 personen in de vestiging Schiedam zijn ca 25 allochtoon en 45 autochtoon. Er wordt binnen het bedrijf zeer open gesproken over verschillende culturen en gebruiken. Het bedrijf is 100% eigenrisicodrager en heeft een actief verzuimbeleid hetgeen resulteert in ca. 3% ziekteverzuim. Mevrouw Poppelaars kwam aan huis bij verzoekster, zij heeft geholpen bij het herstel van de arbeidssituatie van de heer Y en verzoekster heeft aan haar meegedeeld korter te willen gaan werken na de geboorte van haar 2e kind.
Verweerster heeft gehandeld met de beste bedoelingen en ter bescherming van verzoekster. Na de ziekmelding was iedere weg tot normale communicatie afgesloten. In totaal hebben in februari 1999 twee gesprekken plaatsgevonden. Verzoekster kan zich niet indenken dat deze gesprekken hebben kunnen leiden tot een overspannen situatie, deze situatie is ingegeven door Radar (Rotterdamse Anti Discriminatie Actie Raad). Verweerster heeft herhaaldelijk, ook bij de Commissie Gelijke Behandeling aangegeven de relatie te willen herstellen. Mediation is geprobeerd, maar deze is mislukt. Verweerster is van mening dat de arbeidsverhouding nog steeds kan worden hersteld. Mondelinge gesprekken waren echter niet mogelijk en schriftelijke reacties werden stelselmatig anders opgevat of uitgelegd dan zij bedoeld waren.

DE BEOORDELING

Sinds het ontstaan van het geschil tussen partijen in januari/februari 1999 hebben partijen geen kans gezien nader tot elkaar te komen. Ook een poging via een mediator om daarin verandering te brengen is mislukt. Partijen hebben intussen ook andere conflicten, onder meer over loondoorbetaling. De kantonrechter is van oordeel dat een vruchtbare samenwerking niet meer te verwachten valt, zodat de arbeidsovereenkomst ontbonden dient te worden.
Verzoekster vraagt haar een materiële en een immateriële schadevergoeding toe te kennen. De kantonrechter overweegt daarover het volgende.
De vergoeding, die krachtens art. 7:685 lid 8 kan worden toegekend wordt naar billijkheid met het oog op de omstandigheden van het geval toegekend. De schade hoeft daartoe niet te worden vastgesteld, maar bij vaststelling van de hoogte van de vergoeding wordt rekening gehouden met eventueel verwijtbaar gedrag van partijen. De kantonrechter ziet dan ook geen aanleiding afzonderlijke beslissingen te nemen over de gevorderde materiële en immateriële schade maar zal in de vast te stellen vergoeding rekening houden met de mate waarin de werkgever een verwijt treft van de ontstane situatie en met de schade die Van der K. verzoekster daarmee heeft berokkend.
Uit de overgelegde stukken en het behandelde ter zitting blijkt dat Van der K. ernstig verwijtbaar heeft gehandeld en ernstig verwijtbaar is blijven handelen gedurende de ziekte van verzoekster. In de op 26 januari 1999 verzonden fax vraagt Van der K. aan de Arbodienst een inschatting te maken of verzoekster het aantal uren zal kunnen werken waarvoor zij een arbeidsovereenkomst heeft. Een dergelijke vraag is op zich al ontoelaatbaar. Gesteld noch gebleken is dat ziekteverzuim van verzoekster in het verleden aanleiding heeft gegeven tot het stellen van een dergelijke vraag. Het stellen van de vraag is voor de werknemer bedreigend. De werkgever geeft immers bij voorbaat aan er geen vertrouwen in te hebben dat de werknemer de overeengekomen werkzaamheden zal uitvoeren. Daar komt nog bij dat ten aanzien van verzoekster Van der K. dit heeft gedaan met als argument haar Marokkaanse achtergrond en de geboorte van haar tweede kind daarmee op twee punten verzoekster discriminerend, zoals de Commissie Gelijke Behandeling heeft vastgesteld. Van der K. heeft daarbij kennelijk uitsluitend haar eigen belang om het ziekteverzuim van haar werknemers zoveel mogelijk te beperken op het oog gehad en zij heeft zich in het geheel niet verdiept in de betekenis van haar actie voor verzoekster. Van der K. heeft zich aldus niet als een goed werkgever gedragen en haar treft daarover een verwijt.
Verzoekster heeft Van der K. erop gewezen dat het een en ander rechtgezet diende te worden en zij heeft gevraagd op die fax terug te komen. Van der K. heeft dat echter uitdrukkelijk niet willen doen, maar juist haar stelling dat verzoekster niet in staat zou zijn 32 uur te gaan werken nog eens duidelijk gemaakt aan verzoekster. Van der K. heeft daarmee ertoe bijgedragen dat verzoekster wel derden moest inschakelen om haar rechtspositie veilig te stellen. Door de bedrijfsarts is vervolgens bevestigd dat zij door het aldus ontstane arbeidsconflict arbeidsongeschikt is geworden.
Niet gebleken is voorts dat Van der K. in de tijd die daarop is gevolgd aan verzoekster te kennen heeft gegeven in te zien dat zij fout had gehandeld en dat zij zich daarvoor tegenover verzoekster wilde verontschuldigen. Van der K. is blijven benadrukken dat zij vanuit goede bedoelingen heeft gehandeld zowel ter bescherming van verzoekster als om het bedrijf voor een hoog ziekteverzuim te behoeden. Daarmee heeft zij niet getoond dat zij heeft begrepen wat haar handelwijze voor verzoekster heeft betekend. Ook daarvan treft haar een verwijt. Aannemelijk is wel dat het niet betuigen van spijt over de in januari/februari 1999 gemaakte fouten mede ertoe heeft geleid dat conflicten zijn geëscaleerd en dat de spanningen zijn gebleven.
Samengevat is het aan Van der K. te wijten dat verzoekster lange tijd arbeidsongeschikt is geweest, dat zij niet op haar discriminerende aanpak is teruggekomen, zodat zij verzoekster aanleiding heeft gegeven niet meer het vertrouwen te hebben dat zij gedurende 32 uur per week terug kan keren. Verzoekster is daardoor gedwongen ander werk te zoeken. Tot zover het verwijtbaar gedrag van Van der K.. Van der K. verwijt verzoekster dat er uitsluitend via derden gecommuniceerd kon worden, hetgeen telkens tot nieuwe conflicten en misverstanden aanleiding gaf. Duidelijk is dat verzoekster zich nog steeds buitengewoon gegriefd voelt en sinds februari 1999 via derden communiceert hetgeen het niet eenvoudiger maakt een oplossing te vinden. Van der K. heeft duidelijk laten blijken naar een oplossing te willen streven en te streven naar voortzetting van het (volledige) dienstverband. Het was sinds december 1999 duidelijk dat verzoekster door de spanningen die het conflict voor haar gaf niet meer in staat zou zijn bij haar werkgever terug te keren, hoewel zij overigens in staat was haar eigen werkzaamheden weer te gaan verrichten. In die situatie mocht ook van verzoekster verwacht worden dat zij zo snel mogelijk zou trachten werk te vinden waartoe zij wel in staat was. Zij heeft dat echter niet gedaan. Van der K. heeft nog gesteld dat zij 52 weken 100% loon heeft doorbetaald. De kantonrechter overweegt daarover dat Van der K. verplicht was krachtens overeenkomst dat loon bij ziekte door te betalen. Het risico dat zij neemt door zich daarvoor niet te verzekeren kan niet afgewenteld worden op een werknemer.
Wel is het zo dat verzoekster inmiddels sinds februari 1999 geen werk meer voor Van der K. heeft verricht. Alle omstandigheden tegen elkaar afwegend is de kantonrechter van oordeel dat de correctiefactor van de kantonrechterformule op 2,5 gesteld dient te worden. De kantonrechter ziet geen aanleiding af te wijken van de gebruikelijke compensatie van de proceskosten. Nu een lagere vergoeding wordt toegekend dan is verzocht, dient aan verzoekster een termijn te worden gegund waarbinnen zij het verzoek kan intrekken.

BESLISSING

de kantonrechter:
indien het verzoek wordt ingetrokken voor 20 juli 2000: compenseert de proceskosten in die zin dat beide partijen de eigen kosten dienen te dragen;
indien het verzoek niet wordt ingetrokken voor 20 juli 2000. ontbindt de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst met ingang van 21 juli 2000;
kent daarbij aan verzoekster een vergoeding toe van
ƒ 26,574,26 (zesentwintigduizend vijfhonderd vierenzeventig gulden en 26 cent) bruto ten laste van Van der K. te voldoen uiterlijk drie weken na 21 juli 2000;
wijst af het meer of anders verzochte;

(…)

Rechters

Mr. Van Son