Instantie: Rechtbank Amsterdam, 15 december 1999

Instantie

Rechtbank Amsterdam

Samenvatting


Gedaagde is een oom van eiseres. Hij heeft zijn nichtje seksueel misbruikt
van haar vijfde tot zestiende jaar. Hiervoor is hij in 1997 strafrechtelijk
veroordeeld tot achttien maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Cassatie
tegen dit vonnis loopt nog. De rechtbank stelt echter dat dit niet betekent
dat in de onderhavige procedure de ontucht niet bewezen wordt geacht. De
inhoud van de aangifte van eiseres en de aangifte van seksueel misbruik door
de dochter van gedaagde, geven in onderling verband en samenhang bezien,
zonder andersluidende verklaringen die ontbreken, geen aanleiding om te
twijfelen aan het waarheidsgehalte daarvan. Gedaagde ontkent het seksueel
misbruik maar heeft geen tegenbewijs aangeboden en de rechtbank ziet evenmin
aanleiding voor een ambtshalve opdracht daartoe. Eiseres vordert een
deskundige te benoemen teneinde haar vermogensschade vast te stellen en
gedaagde te veroordelen tot betaling van ƒ 30.000 aan immateriële
schadevergoeding en primair ƒ 20.000 aan materiële schadevergoeding en
subsidiair tot betaling van materiële schadevergoeding nader op te maken bij
staat. De materiële schade wordt volgens eiseres voornamelijk veroorzaakt
wegens gederfde inkomsten als gevolg van het feit dat zij vanwege
concentratiestoornissen slecht heeft gepresteerd op school en eind 1996 (het
jaar van aangifte) is gestopt met haar EAO-opleiding. De rechtbank vertaalt
de vordering aldus dat eiseres weliswaar een deskundigenonderzoek wenst, maar
alleen als haar materiële schade niet zonder dat onderzoek reeds op ƒ 20.000
wordt begroot. Uit de brief van de psychotherapeute van eiseres aan de
voormalig procureur blijkt dat het seksueel misbruik voor eiseres heel
traumatiserend is geweest. Daarbij komt dat het een feit van algemene
bekendheid is dat de door eiseres genoemde psychische klachten typerend zijn
voor slachtoffers die in hun jeugd seksueel zijn misbruikt. De rechtbank acht
het voldoende aannemelijk dat eiseres als gevolg van de psychische klachten
in haar opleidings- en carrièremogelijkheden is
beperkt. De rechtbank oordeelt dat de schade voor een groot deel uit
toekomstige schade bestaat die niet nauwkeurig te berekenen is en moet worden
geschat. De gevorderde materiële schadevergoeding ad ƒ 20.000 komt de
rechtbank niet bovenmatig voor, waardoor nader deskundigenonderzoek niet
nodig wordt geacht. Aan immateriële schade wordt ƒ 20.000 toegewezen.

Volledige tekst

Verloop van de procedure.

De rechtbank is uitgegaan van de volgende processtukken en/of
proceshandelingen:
– dagvaarding,
– conclusie van eis met bewijsstukken,
– conclusie van antwoord,
– conclusie van repliek,
– conclusie van dupliek.
Partijen hebben stukken overgelegd ter verkrijging van vonnis.

Gronden van de beslissing.

1. Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend of niet (voldoende) betwist,
alsmede op grond van de in zoverre niet weersproken inhoud van overgelegde
bewijsstukken, staat het volgende vast.

a. Eiseres, geboren op 19 oktober 1979, is als kind bevriend geweest met de
stiefdochter van gedaagde, F. Ö. Zij waren nichtjes.

b. Zij hebben beiden aangifte van seksueel misbruik gedaan tegen gedaagde.

c. Gedaagde is bij vonnis van 30 juni 1997 van deze rechtbank veroordeeld tot
18 maanden gevangenisstraf, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een
proeftijd van twee jaar. De rechtbank heeft onder meer bewezen geacht dat
gedaagde in de periode van oktober 1984 tot 19 oktober 1995 met eiseres, die
toen nog geen 16 jaar oud was, ontuchtige handelingen heeft gepleegd,
bestaande uit het strelen van de vagina en het hele lichaam van A., het in
haar mond brengen van zijn penis en het proberen met zijn penis in haar
vagina en anus binnen te dringen.

d. In hoger beroep heeft het gerechtshof te Amsterdam aan gedaagde 18 maanden
onvoorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd. Tegen dat arrest heeft gedaagde
cassatieberoep ingesteld.

e. Eiseres is sinds 7 augustus 1995 in therapie bij A.A.J. Loos,
orthopedagoge/psychotherapeute bij het Paedologisch Instituut te
Duivendrecht. Deze heeft bij brief van 2 juni 1998 aan de voormalig procureur
van eiseres bericht dat zij op grond van haar werk als hulpverlener van
eiseres van mening is dat het door eiseres ondergane seksueel misbruik deel
uitmaakt van een in meerdere opzichten problematische levensgeschiedenis en
daarbinnen zeker traumatiserend heeft gewerkt.

2. Eiseres vordert:
– een deskundige te benoemen teneinde de vermogensschade van eiseres vast te
stellen en
– gedaagde te veroordelen tot betaling van ƒ 30.000 aan immateriële
schadevergoeding en
primair ƒ 20.000 aan materiële schadevergoeding en
subsidiair tot betaling van materiële schadevergoeding, nader op te maken bij
staat, alles te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 6 juli 1998 tot
aan de voldoening en
– veroordeling van gedaagde in de proceskosten.

3. Zij stelt daartoe dat gedaagde, door haar seksueel te misbruiken,
onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld. Hij heeft inbreuk gemaakt, zo stelt
zij, op haar psychische en lichamelijke integriteit en daarbij volstrekt
onaanvaardbaar en grensoverschrijdend gedrag vertoond. Terzake van de
gevorderde immateriële schadevergoeding voert zij aan dat zij last heeft van
de volgende klachten, waarvan bij onderzoek is gebleken dat dit de typische
klachten zijn van slachtoffers van seksueel misbruik: negatief zelfbeeld,
problemen op het gebied van intieme relaties, sociaal isolement, wantrouwen
naar derden, slaapstoornissen en nachtmerries, concentratiestoornissen,
gederfde levensvreugde, schaamte en depressies. De materiële schade wordt
volgens eiseres voornamelijk veroorzaakt door gederfde inkomsten als gevolg
van het feit dat zij vanwege concentratiestoornissen slecht heeft gepresteerd
op school en eind 1996 (het jaar waarin zij aangifte heeft gedaan) is gestopt
met haar
EAO-opleiding. Zij heeft daardoor een slechter toekomstperspectief. Voorts
reist zij gemiddeld twee á drie keer per maand naar Duivendrecht. De
reiskosten vanaf 7 augustus 1995 tot de datum van dagvaarding, 6 juli 1998,
begroot zij op ongeveer ƒ 300. De therapiekosten bedroegen tot december 1997
ongeveer ƒ 1.300, aldus eiseres. Tevens voert zij (ongespecificeerde) kosten
van rechtsbijstand en griffierechten op.

4. Gedaagde ontkent het seksueel misbruik. Hij betwist voorts dat er causaal
verband kan zijn tussen het beweerde misbruik en de gestelde schade.
Tenslotte voert hij aan dat, ook al zou dat verband er zijn, de vordering tot
het benoemen van een deskundige, gelet op de aard daarvan, niet voor
toewijzing in aanmerking komt.

5. De rechtbank stelt voorop dat, nu niet vaststaat dat gedaagde bij
onherroepelijk strafvonnis is veroordeeld wegens de door eiseres gestelde
ontucht, artikel 188 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv)
toepassing mist.

6. Dit betekent echter niet dat in de onderhavige procedure de ontucht niet
bewezen wordt geacht. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres haar
beschuldiging voldoende onderbouwd met de overgelegde aangiftes van haarzelf
en haar nichtje F. Ö. De inhoud van deze aangiftes, in onderling verband en
samenhang bezien, geeft zonder andersluidende verklaringen, die ontbreken,
geen aanleiding om te twijfelen aan het waarheidsgehalte daarvan. Gedaagde
heeft geen tegenbewijs aangeboden en de rechtbank ziet evenmin aanleiding
voor een ambtshalve opdracht daartoe, zodat in dit geding van de juistheid
van de stellingen van eiseres wordt uitgegaan. Gedaagde heeft, door te
handelen zoals eiseres hem verwijt, onrechtmatig jegens haar gehandeld. Hij
is gehouden haar daardoor ontstane schade te vergoeden.

7. De vordering van eiseres – die de rechtbank niet helemaal duidelijk vindt
– wordt aldus verstaan dat zij weliswaar een deskundigenonderzoek wenst, maar
alleen als haar materiële schade niet zonder dat onderzoek reeds op ƒ 20.000
wordt begroot.

8. Met betrekking tot de gevorderde immateriële schadevergoeding wordt
overwogen dat gedaagde de door eiseres gestelde psychische klachten en de
door haar gegeven reden voor het voortijdig beëindigen van haar opleiding
(concentratiestoornissen) niet (gemotiveerd) heeft betwist. Voorts heeft hij
de inhoud van de brief van mevrouw Loos, dat het seksueel misbruik voor
eiseres zeker traumatiserend is geweest, onbesproken gelaten. Het is
bovendien een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers die in hun jeugd
seksueel misbruikt zijn daarvan langdurige en ernstige psychische problemen
kunnen ondervinden en dat de door eiseres genoemde psychische klachten in dit
verband typerend zijn. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat de door
eiseres genoemde psychische klachten, waarvoor zij zich onder therapeutische
behandeling heeft gesteld, in substantiële mate het gevolg zijn van het
seksueel misbruik door gedaagde. Zij heeft daarom recht op immateriële
schadevergoeding, die naar billijkheid wordt begroot op ƒ 20.000.

9. Ten aanzien van de materiële schadevergoeding acht de rechtbank voldoende
aannemelijk dat eiseres in haar opleidings- en carrièremogelijkheden is
beperkt als gevolg van haar psychische problemen. Nu het ontstaan daarvan aan
gedaagde wordt toegerekend is hij gehouden om de schade als gevolg van het
verlies aan verdiencapaciteit aan eiseres te vergoeden. Die schade, die voor
een groot deel uit toekomstige schade bestaat, is niet nauwkeurig te
berekenen maar zal moeten worden geschat. Voorts zijn de – op zichzelf niet
betwiste – bedragen van schooltest, therapie- en reiskosten toewijsbaar. De
kosten van rechtsbijstand en griffierecht worden geacht onder de hierna te
noemen proceskosten te zijn begrepen en zijn overigens onvoldoende
geconcretiseerd om te kunnen worden toegewezen. Eiseres heeft totaal ƒ 20.000
aan materiële schadevergoeding gevorderd. Dit bedrag is, als vergoeding van
verlies aan verdiencapaciteit en vergoeding van de hiervoor genoemde
toewijsbare kosten, niet bovenmatig en zal dan ook worden toegewezen. Een
nader deskundigenonderzoek is derhalve niet nodig.

10. De conclusie luidt dat als schadevergoeding een bedrag van totaal ƒ
40.000 zal worden toegewezen. Gedaagde zal als de grotendeels in het ongelijk
gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.

Beslissing

De rechtbank:

– veroordeelt gedaagde tot betaling aan eiseres van ƒ 40.000, vermeerderd met
de wettelijke rente daarover vanaf 6 juli 1998 tot aan de voldoening;

– veroordeelt gedaagde in de kosten van het geding, tot aan deze uitspraak
aan de zijde van eiseres begroot op ƒ 3.241,30 waarvan te betalen:
aan eiseres ƒ 190 voor bij haar gevallen kosten aan vastrecht en
aan de griffier van deze rechtbank ƒ 2.200 aan salaris procureur, ƒ 760 aan
overig vastrecht en ƒ 91,30 aan exploitkosten;

– wijst het meer of anders gevorderde af;

– verklaart de bovenstaande betalingsveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.

Rechters

Mr. van Hees