Instantie: Rechtbank Utrecht, 3 november 1999

Instantie

Rechtbank Utrecht

Samenvatting


Beide eiseressen zijn misbruikt door gedaagde, die hun zwager en tevens
werkgever is. Y. is meermalen door gedaagde verkracht; X. is ruim negen jaar
seksueel door hem misbruikt. Aan beiden wordt schadevergoeding toegewezen
wegens inkomstenderving en wegens immateriële schade. X. ontvangt ƒ 260.202
(netto) wegens inkomsschade en ƒ 70.000 immateriële schade; voor Y. zijn deze
bedragen respectievelijk ƒ 106.863 en ƒ 30.000.

Volledige tekst

NR. 28326/HA ZA 94-256:

Dit vonnis is een vervolg van het op 7 februari 1996 tussen partijen
uitgesproken tussenvonnis.

1. HET (VERDERE) VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Het (verdere) verloop van de procedure blijkt uit de volgende
processtukken:
– het hiervoor genoemde tussenvonnis;
– de stukken met betrekking tot het door gedaagde ingestelde hoger beroep
tegen dat tussenvonnis, waaronder het arrest van het gerechtshof te Amsterdam
van 14 november 1996, bij welk arrest bovengenoemd tussenvonnis werd
bekrachtigd;
– de stukken met betrekking tot het door gedaagde tegen het arrest van het
gerechtshof ingestelde cassatieberoep, waaronder het arrest van de Hoge raad
van 23 oktober 1998, waarbij het cassatieberoep van gedaagde is verworpen;
– akte uitlating voortzetting comparitie van partijen van gedaagde;
– proces-verbaal van de comparitie van partijen, gehouden op 22 maart 1999;
– conclusie na comparitie met producties van eiseres;
– conclusie na comparitie van gedaagde.

Partijen hebben de stukken overgelegd voor het wijzen van vonnis.

De stukken met betrekking tot het hoger beroep en het beroep in cassatie
heeft de rechtbank alleen aangetroffen in het procesdossier van gedaagde.

2. DE VERDERE BEOORDELING

2.1. De rechtbank bouwt voort op hetgeen zij in het tussenvonnis van
7 februari 1996 reeds heeft overwogen.

2.2. In het tussenvonnis heeft de rechtbank nadere inlichtingen van partijen
gevraagd met betrekking tot de oorzaak en de mate van arbeidsongeschiktheid
van eiseres. Ter voldoening aan dat vonnis hebben partijen ter comparitie
inlichtingen verstrekt over onder meer de zojuist genoemde vraag. Eiseres
heeft bij haar conclusie stukken overgelegd met betrekking tot de oorzaak en
de mate van haar arbeidsongeschiktheid.

2.3. De inhoud van de door eiseres overgelegde stukken luidt, zake
lijk weergegeven, als volgt:

a. Een brief van het Riagg (…) & Omstreken van 16 februari 1996 aan de
procureur van eiseres, waarin is vermeld dat eiseres in november 1989. bij
het Riagg is aangemeld en dat uit het onderzoek bleek dat haar klachten
verband hielden met seksueel misbruik door haar zwager gedurende ongeveer 20
jaar, dat zij sindsdien enkele malen zeer depressief is geweest en is
opgenomen geweest in een psychiatrisch centrum en vervolgens in een instituut
voor psychosociale hulpverlening. Verder is vermeld dat gedurende de
behandeling eiseres imponeerde als een vrouw wier lichamelijke en psychische
integriteit zeer zijn aangetast en wier persoonlijkheidsontwikkeling fors
geschaad lijkt door de traumatische gebeurtenissen. De behandeling is in mei
1992 afgesloten.

b. Een rapport van de verzekeringsgeneeskundige P. Pliva van de
Gemeenschappelijke Medische Dienst (GMD) van 3 mei 1995, waarin als diagnose
is vermeld ‘Zeer ernstige traumatische ervaringen waarop belanghebbende
reageert met radeloosheid en paniek’ en waarin als conclusie wordt getrokken
dat eiseres volledig onbelastbaar is en dat zij niet in staat is tot basale
sociale activiteiten. Voorts is vermeld dat eiseres op (…) 1989 is
uitgevallen als verkoopster in een vishandel in verband met klachten na zeer
ernstig langdurig trauma op psychisch gebied.

c. Een verklaring van de Detam van 17 juni 1996 waaruit blijkt dat eiseres
sedert (…) 1990 een AAW/WAO-uitkering ontvangt op basis van volledige
arbeidsongeschiktheid. Het dagloon bedroeg op 30 juni 1994 ƒ 73,68 bruto per
dag.

d. de beschikking van de Detam van 16 juni 1995, waarbij de
arbeidsongeschiktheidsuitkering aan eiseres is verlengd op basis van 80-100%
arbeidsongeschiktheid.

e. Een brief van de huisarts van eiseres aan de procureur van eiseres van 29
april 1999, waarin onder meer is vermeld dat eiseres psychisch zeer zwak is.

2.4. De rechtbank oordeelt dat uit de hiervoor vermelde stukken, in hun
onderlinge samenhang bezien, volgt dat de oorzaak van de
arbeidsongeschiktheid van eiseres geheel gelegen is in de gevolgen van het
seksueel misbruik door gedaagde. Hiermee is, mede gezien hetgeen in punt 4.4
van het tussenvonnis is overwogen, het oorzakelijk verband tussen het
onrechtmatig handelen van gedaagde en het letsel van eiseres gegeven.

2.5. Gedaagde heeft nog aangevoerd dat uit de brief van de huisarts blijkt
dat eiseres ook een gehoorprobleem heeft. Naar het oordeel van de rechtbank
blijkt echter noch uit het rapport van de GMD noch uit de brief van de
huisarts of die van het Riagg dat dit gehoorprobleem heeft bijgedragen aan de
vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres. Dit verweer
treft derhalve geen doel.

2.6. Gedaagde heeft voorts nog verzocht om door middel van een
deskundigenbericht nader onderzoek te doen naar het causale verband. De
rechtbank heeft daaraan, gelet op het voorgaande, geen behoefte. Gedaagde
heeft nog wel aangevoerd dat de hiervoor genoemde stukken alle afkomstig zijn
van behandelend artsen, waardoor er geen sprake kan zijn van een
onafhankelijk en onpartijdig oordeel. De rechtbank verwerpt deze stelling, op
de grond dat gesteld noch gebleken is dat deze verklaringen en rapporten tot
stand zijn gekomen na onderling overleg tussen deze rapporteurs en voorts dat
de rapporten over de oorzaak van de arbeidsongeschiktheid feitelijk
eensluidend zijn. Gedaagde miskent bovendien dat een
verzekeringsgeneeskundige van de GMD een niet behandelend en onafhankelijk
van eiseres functionerende arts is, die uitsluitend bemoeienis met haar heeft
(gehad) in het kader van de vaststelling van de mate van
arbeidsongeschiktheid, zulks overeenkomstig de huidige (en strenge) normen.

2.7. De rechtbank oordeelt voorts dat de door eiseres geleden schade, bij
gebreke van andere oorzaken dan het onrechtmatig handelen van gedaagde,
geheel aan gedaagde moeten worden toegerekend.

2.8. Eiseres heeft gevorderd dat gedaagde haar materiële schade, bestaande
uit inkomstenderving over haar arbeidsongeschiktheidsperiode zal voldoen. Zij
heeft ter onderbouwing daarvan een berekening, opgesteld op 23 november 1993
door J. van Dalen AA, overgelegd, waarin haar inkomstenderving is berekend op
ƒ 260.202 netto (bruto ƒ 422.406), zijnde de contante waarde van het verschil
tussen haar geïndexeerde laatst verdiende salaris en haar AAW/WAO-uitkering,
gerekend vanaf de dag waarop de arbeidsongeschiktheid is ingetreden tot aan
de maand waarin zij 65 jaar zal worden. Gedaagde heeft deze berekening en de
wijze van berekening op zichzelf niet betwist. Nu deze berekening niet
onjuist voorkomt, zal het gevorderde bedrag worden toegewezen.

2.9. Gedaagde heeft in dit verband nog aangevoerd dat hij gegronde
aanwijzingen heeft dat eiseres in het verleden heeft gewerkt en mogelijk nog
werkt in de huishouding van derden. Hij heeft hiervan bewijs aangeboden.
De rechtbank verwerpt dit verweer en zal geen bewijsopdracht aan gedaagde
geven. Gedaagde heeft nagelaten dit verweer nader te onderbouwen en het
bewijsaanbod te concretiseren. Hij had, mede gelet op de reeds lange duur van
de procedure, niet mogen volstaan met de zojuist beschreven algemene
veronderstelling en het algemene bewijsaanbod.

2.10. Eiseres heeft voorts een vergoeding van de door haar geleden
immateriële schade gevorderd van ƒ 70.000. Gedaagde heeft daartegen
aangevoerd dat dit bedrag niet in overeenstemming is met de redelijkheid en
de billijkheid.

2.11. Bij de begroting van de immateriële schade dient de rechtbank
onrechtmatige gedraging en de ernst van de gevolgen daarvan. In dit geval
zijn daarbij de volgende feiten en omstandigheden van belang:
(i) de lange duur van het seksueel misbruik, van tenminste negen jaar, aan
het begin waarvan eiseres nog maar ongeveer elf jaar oud was;
(ii) de ernst van die handelingen, waarbij gedaagde, die twintig jaar ouder
is dan eiseres, blijkens het arrest van gerechtshof in de strafzaak geweld
niet heeft geschuwd;
(iii) de afhankelijke positie van eiseres ten opzichte van gedaagde, die
zowel haar zwager als werkgever was, in samenhang met
(iv) de besloten gemeenschap waaruit eiseres voortkomt;
(v) de ernst van het blijvende psychisch letsel van eiseres, dat geheel is
toe te schrijven aan de onrechtmatige handelingen van gedaagde, bestaande uit
een ernstige post-traumatische stressstoornis, het daarmee samenhangende
(tijdelijk) alcoholmisbruik, de opname in een psychiatrisch ziekenhuis, de
voortdurende angst voor onder meer gedaagde en de uit dit letsel
voortgevloeide
(vi) de volledige arbeidsongeschiktheid van eiseres, waardoor
(vii) eiseres (naar voldoende aannemelijk is geworden) gedurende haar gehele
leven verstoken zal blijven van arbeidsvreugde en de daarmee verbonden
positieve elementen zoals contact met de buitenwereld en
(viii) dat de leefwereld van eiseres, zowel door het ernstige psychische
letsel als de arbeidsongeschiktheid, door toedoen van gedaagde blijvend zeer
beperkt is.

2.12. De rechtbank oordeelt dat op grond van deze feiten en omstandigheden
een vergoeding voor de door eiseres geleden immateriële schade is
gerechtvaardigd ten bedrage van ƒ 70.000.

2.13. Gedaagde zal, als de in het ongelijk gestelde partij, in de kosten van
de procedure worden veroordeeld. Nu eiseres een toevoeging heeft, zal
gedaagde deze bedragen op de voet van artikel 57b Rv. dienen te voldoen aan
de griffier van deze rechtbank

3. DE BESLISSING

De rechtbank:

3.1. Veroordeelt gedaagde om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan eiseres
te betalen een bedrag van ƒ 260.202 (netto) ter zake van door eiseres geleden
en te lijden inkomensschade;

3.2. Veroordeelt gedaagde om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan eiseres
te betalen een bedrag van ƒ 70.000 als vergoeding voor de door eiseres
geleden immateriële schade;

3.3. Veroordeelt gedaagde in de proceskosten aan de zijde van eiseres
gevallen, tot op deze uitspraak begroot op ƒ 5.589,35 aan verschotten en op ƒ
9.450 aan salaris, op de voet van artikel 57b Rv te voldoen aan de griffier
van de rechtbank;

3.4. Verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.

TEKST NR. 327/HAZA 94-257:

Dit vonnis is een vervolg op het op 7 februari 1996 tussen partijen
uitgesproken tussenvonnis.

1 . HET (VERDERE) VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Het (verdere) verloop van de procedure blijkt uit de volgende processtukken:
– het hiervoor genoemde tussenvonnis;
– de stukken met betrekking tot het door gedaagde ingestelde hoger beroep
tegen dat tussenvonnis, waaronder het arrest van het gerechtshof te Amsterdam
van 14 november 1996, bij welk arrest bovengenoemd tussenvonnis werd
bekrachtigd;
– de stukken met betrekking tot het door gedaagde tegen het arrest van het
gerechtshof ingestelde cassatieberoep, waaronder het arrest van de Hoge Raad
van 23 oktober 1998, waarbij het cassatieberoep van gedaagde is verworpen;
– akte uitlating voortzetting comparitie van partijen van gedaagde;
– proces-verbaal van de comparitie van partijen, gehouden op 22 maart 1999;
– conclusie na comparitie met producties van eiseres; – conclusie na
comparitie van gedaagde.

Partijen hebben de stukken overgelegd voor het wijzen van vonnis. De stukken
met betrekking tot het hoger beroep en het beroep in cassatie heeft de
rechtbank alleen aangetroffen in het proces-dossier van gedaagde.

2 . DE VERDERE BEOORDELING

2.1. De rechtbank bouwt voort op hetgeen zij in het tussenvonnis van 7
februari 1996 reeds heeft overwogen.

2.2. In het tussenvonnis heeft de rechtbank nadere inlichtingen van partijen
gevraagd met betrekking tot de oorzaak en de mate van arbeidsongeschiktheid
van eiseres. Ter voldoening aan dat vonnis hebben partijen ter comparitie
inlichtingen verstrekt over onder meer de zojuist genoemde vraag. Eiseres
heeft bij haar conclusie stukken overgelegd met betrekking tot de oorzaak en
de mate van haar arbeidsongeschiktheid.

2.3. De inhoud van de door eiseres overgelegde stukken luidt, zakelijk
weergegeven, als volgt:

a. De brief van de huisarts van eiseres van 19 februari 1996, waarin deze
meedeelt dat eiseres vanaf 1980 onder behandeling is geweest in verband met
recidiverende depressies,.waarvoor zij in 1985 is verwezen naar het Riagg en
dat zij sindsdien arbeidsongeschikt is verklaard. In 1990 bleek dat het
seksueel misbruik door gedaagde de achterliggende oorzaak hiervan was.

b. Een brief van het Riagg (…) & omstreken van 27 februari 1996 aan de
procureur van eiseres, waarin is vermeld dat eiseres in februari 1995 bij het
Riagg is aangemeld in verband met depressieve klachten en dat de klachten in
zijn ontstaan nadat eiseres meerdere malen was verkracht door gedaagde.
Verder is vermeld dat eiseres lijdende is aan een posttraumatische
stress-stoornis, depressieve klachten heeft slecht slaapt en last heeft van
herbelevingen, zich isoleert en schaamtegevoelens heeft. Zij wordt
medicamenteus behandeld en heeft ondersteunende gesprekscontacten.

b. Een rapport van de verzekeringsgeneeskundige J.M.H. van Ravenswaay van de
Gemeenschappelijke Medische Dienst (GMD) van 21 februari 1986, waarin is
vermeld dat eiseres op 22 januari 1985 haar werk staakte wegens psychische
decompensatie, dat zij sinds mei 1985 onder behandeling is bij het Riagg en
dat zij als (blijvend) volledig arbeidsongeschikt moet worden beschouwd.

c. Een verklaring van de Detam van 16 juni 1996 waaruit blijkt dat eiseres
sedert 23 januari 1986 een AAW/WAO-uitkering ontvangt op basis van volledige
arbeidsongeschiktheid. Het dagloon bedroeg op 1 juni 1994 ƒ 121,43 bruto per
dag.

2.4. De rechtbank oordeelt dat uit de hiervoor vermelde stukken, in hun
onderlinge samenhang bezien, volgt dat de oorzaak van de
arbeidsongeschiktheid van eiseres geheel gelegen is in de gevolgen van het
seksueel misbruik door gedaagde. Hiermee is, mede gezien hetgeen in punt 4.4
van het tussenvonnis is overwogen, het oorzakelijk verband tussen het
onrechtmatig handelen van gedaagde en het letsel van eiseres gegeven.

2.5. Gedaagde heeft verzocht om door middel van een deskundigenbericht nader
onderzoek te doen naar het causale verband. De rechtbank heeft daaraan, gelet
op het voorgaande, geen behoefte. Gedaagde heeft nog wel aangevoerd dat de
hiervoor genoemde stukken alle afkomstig zijn van behandelend artsen,
waardoor er geen sprake kan zijn van een onafhankelijk en onpartijdig
oordeel. De rechtbank verwerpt deze stelling, op de grond dat gesteld noch
gebleken is dat deze verklaringen en rapporten tot stand zijn gekomen na
onderling overleg tussen deze rapporteurs en voorts dat de rapporten over de
oorzaak van de arbeidsongeschiktheid feitelijk eensluidend zijn. Daar komt
bij dat uit het rapport van de GMD en de brief van de huisarts volgt dat
eiseres reeds in 1985 onder behandeling is gekomen bij het Riagg, welke
stukken door gedaagde op dit punt niet zijn betwist. Het in de brief van het
Riagg genoemde.jaartal (1995) moet naar het oordeel van de rechtbank worden
gezien als een kennelijke verschrijving. Gedaagde miskent bovendien dat een
verzekeringsgeneeskundige van de GMD een niet behandelend en onafhankelijk
van eiseres functionerende arts is, die uitsluitend bemoeienis met haar heeft
(gehad) in het kader van de vaststelling van de mate van
arbeidsongeschiktheid, zulks overeenkomstig de huidige (en strenge) normen.
Voorts wordt nog overwogen dat, hoewel uit de brief van de huisarts volgt dat
eisers sinds 1980 wegens recidiverende depressieve klachten wordt behandeld
en dat het bewezen deel van het onrechtmatig handelen dateert vanaf 1983,
mede gelet op het overwogene in de punten 2.3, 2.5 en 4.4 van het
tussenvonnis, in voldoende mate aannemelijk is geworden dat de hier bedoelde
klachten van eiseres in oorzakelijk verband staan met het onrechtmatig
handelen van gedaagde.

2.6. De rechtbank oordeelt voorts dat de door eiseres geleden schade, bij
gebreke van andere oorzaken dan het onrechtmatig handelen van gedaagde,
geheel aan gedaagde moeten worden toegerekend. Dat de diagnose van de
verzekeringsgeneeskundige van de GMD, te weten een neurastheen syndroom bij
een psycho-infantiele persoonlijkheid, niet verwijst naar de verkrachtingen,
wordt verklaard door de door gedaagde niet langer weersproken stelling van
eiseres, dat zij eerst jaren later over deze verkrachtingen heeft durven
spreken (zie punt 2.5 van het tussenvonnis).

2.7. Eiseres heeft gevorderd dat gedaagde haar materiële schade, bestaande
uit inkomstenderving over haar arbeidsongeschiktheidsperiode zal voldoen. Zij
heeft ter onderbouwing daarvan bij conclusie van eis een berekening,
opgesteld op 23 november 1993 door J. van Dalen AA, overgelegd, waarin de
inkomstenderving is berekend op ƒ 106.863 netto (bruto ƒ 173.479), zijnde de
contante waarde van het verschil tussen haar geïndexeerde laatst verdiende
salaris en haar AAW/WAO-uitkering, gerekend vanaf de dag waarop de
arbeidsongeschiktheid is ingetreden tot aan de maand waarin zij 65 jaar zal
worden.
Gedaagde heeft deze berekening en de wijze van berekening, op zichzelf niet
betwist. Nu deze berekening niet onjuist voorkomt, zal het gevorderde bedrag
worden toegewezen.

2.8. Gedaagde heeft in dit verband nog aangevoerd dat hij gegronde
aanwijzingen heeft dat eiseres in het verleden heeft gewerkt en mogelijk nog
werkt in de huishouding van derden. Hij heeft hiervan bewijs aangeboden.
De rechtbank verwerpt dit verweer en zal geen bewijsopdracht aan gedaagde
geven. Gedaagde heeft nagelaten dit verweer feitelijk nader te onderbouwen en
het bewijsaanbod te concretiseren. Hij had, mede gelet op de reeds lange duur
van de procedure, niet mogen volstaan met de zojuist beschreven algemene
veronderstelling en het algemene bewijsaanbod.

2.9. Eiseres heeft voorts een vergoeding van de door haar geleden immateriële
schade gevorderd van ƒ 70.000. Gedaagde heeft daartegen slechts aangevoerd
dat dit bedrag niet in overeenstemming is met de redelijkheid en de
billijkheid.

2.10. Bij de begroting van de immateriële schade dient de rechtbank als
uitgangspunt te nemen de ernst van de onrechtmatige gedraging en de ernst van
de gevolgen daarvan. In dit geval zijn voorts de volgende feiten en
omstandigheden van belang:
(i) eiseres is meermalen verkracht, waarbij gedaagde geweld heeft gebruikt,
zoals blijkt uit het arrest van het gerechtshof in de strafzaak;
(ii) de ernst van die handelingen, waarbij voorts van belang is de
afhankelijke positie van eiseres ten opzichte van gedaagde die zowel haar
zwager als werkgever was, in samenhang met
(iii) de besloten gemeenschap waaruit eiseres voortkomt;
(iv) de ernst van het blijvende psychisch letsel van eiseres, dat geheel is
toe te schrijven aan de onrechtmatige handelingen van gedaagde, bestaande uit
een ernstige post-traumatische stress-stoornis een en ander zoals beschreven
in de brief van het Riagg en de hieruit voortgevloeide
(v) volledige (blijvende) arbeidsongeschiktheid van eiseres, waardoor
(vi) eiseres (naar voldoende aannemelijk is geworden) gedurende haar gehele
leven verstoken zal blijven van arbeidsvreugde en de daarmee verbonden
positieve elementen zoals contact met de buitenwereld en
(vii) dat de leefwereld van eiseres, zowel door het ernstige psychische
letsel als de arbeidsongeschiktheid, door toedoen van gedaagde blijvend sterk
beperkt is.

2.11. De rechtbank oordeelt dat op grond van deze feiten en omstandigheden
een vergoeding voor de door eiseres geleden immateriële schade is
gerechtvaardigd ten bedrage van ƒ 30.000.

2.12. Gedaagde zal, als de in het ongelijk gestelde partij, in de kosten van
de procedure worden veroordeeld. Nu eiseres een toevoeging heeft, zal
gedaagde deze bedragen op de voet van artikel 57b Rv. dienen te voldoen aan
de griffier van deze rechtbank

3 DE BESLISSING

De rechtbank:

3.1. Veroordeelt gedaagde om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan eiseres
te betalen een bedrag van ƒ 106.863 (netto) ter zake van door eiseres geleden
en te lijden inkomensschade;

3.2. Veroordeelt gedaagde om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan eiseres
te betalen een bedrag van ƒ 30.000 als vergoeding voor de door eiseres
geleden immateriële schade;

3.3. Veroordeelt gedaagde in de proceskosten aan de zijde van eiseres
gevallen, tot op deze uitspraak begroot op ƒ 3.999,35 aan verschotten en op ƒ
5.950 aan salaris, op de voet van artikel 57b Rv te voldoen aan de griffier
van de rechtbank;

3.4. Verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.

Rechters

Mr. Van Esch