Instantie: Commissie Gelijke Behandeling, 20 juli 1999

Instantie

Commissie Gelijke Behandeling

Samenvatting


Verzoekster is advocaat-stagiaire en zou per 4 september 1999 haar stage
afronden. Zij is eind mei 1999 met zwangerschapsverlof gegaan. In verband
hiermee heeft de beroepsorganisatie van advocaten de stagetermijn verlengd
met twee maanden (op grond van gehanteerd beleid leiden de eerste twee
maanden van ziekte of zwangerschap niet tot verlenging). Verzoekster stelt
dat hierdoor verboden onderscheid naar geslacht is gemaakt. De commissie
verwijst naar rechtspraak van het Hof van Justitie. Het beginsel van gelijke
behandeling geldt ook bij toegang tot het vrije beroep. Zwangerschap mag niet
op één lijn worden gesteld met ziekte. Omdat alleen vrouwen zwanger worden en
verlof langer dan twee maanden duurt, worden vrouwen benadeeld door de
gestelde maximum termijn van twee maanden. Het ontbreken van een individuele
beoordeling van de stagiaire in geval van afwezigheid wegens zwangerschap
leidt tot direct onderscheid op grond van geslacht.

Volledige tekst

1. HET VERZOEK

1.1. Op 11 juni 1999 verzocht mevrouw (…) te Amersfoort (hierna:
verzoekster) de Commissie gelijke behandeling (hierna: de Commissie) haar
oordeel uit te spreken over de vraag of door (…) te (…) (hierna: de
wederpartij) onderscheid wordt gemaakt als bedoeld in de wetgeving gelijke
behandeling.

1.2. Verzoekster is advocaat-stagiaire en zou in september 1999 haar stage
afronden. Verzoekster is zwanger geworden en eind mei 1999 met zwangerschaps-
en bevallingsverlof gegaan. Hierdoor heeft zij de stageperiode van drie jaar
niet kunnen afronden. In verband hiermee heeft de wederpartij de stage van
verzoekster verlengd. Verzoekster is van mening dat de wederpartij hierdoor
een verboden onderscheid naar geslacht heeft gemaakt.

2. DE LOOP VAN DE PROCEDURE

2.1. De Commissie heeft het verzoek in behandeling genomen en het verzoek om
een versnelde behandeling gehonoreerd. Partijen zijn vervolgens opgeroepen
voor een zitting op 13 juli 1999.

2.2. Bij de zitting waren aanwezig:

van de kant van verzoekster
– mw. mr. …. (gemachtigde)

van de kant van de wederpartij
– dhr. mr. (lid van ….)
– mw. mr. (kantoorgenote)

van de kant van de Commissie:
– mw. prof. mr. J.E. Goldschmidt (Waarnemend Kamervoorzitter)
– dhr. prof. mr. A.W. Heringa (lid Kamer)
– mw. mr. L. Mulder (lid Kamer)
– mw. A.C. van Doornen (secretaris Kamer).

2.3. Het oordeel is vastgesteld door Kamer III van de Commissie. In deze
Kamer hebben zitting de leden als genoemd onder 2.2.

3. DE RESULTATEN VAN HET ONDERZOEK

De feiten

3.1. De wederpartij is een plaatselijke beroepsorganisatie voor advocaten.

Verzoekster is sinds 4 september 1996 werkzaam als advocaat-stagiaire. De
duur van de stage is drie jaar en eindigt derhalve per 4 september 1999. Na
afloop van deze drie jaar beslist (…) (onderdeel van ….) of een
advocaat-stagiaire aan de opleidingsvereisten heeft voldaan en derhalve in
aanmerking komt voor een stageverklaring. De opleidingsvereisten zijn: het
met goed gevolg afleggen van de beroepsopleiding, het volgen van een aantal
cursussen van de Voortgezette Stagiaire Opleiding en het beschikken over drie
jaar praktijkervaring.

Verzoekster is met ingang van 27 mei 1999 met zwangerschapsverlof gegaan en
is op 28 juni 1999 bevallen van een dochter. Verzoekster wil na afloop van
het zwangerschapsverlof drie dagen per week gaan werken.

Eind 1998 heeft verzoekster een stageverslag bij haar patroon ingeleverd
waarin zij vermeldde dat zij zwanger was en er vanuit ging dat haar
zwangerschapsverlof niet in mindering zou worden gebracht op haar
stageperiode. Op 7 mei 1999 heeft verzoekster aan de wederpartij een brief
gestuurd over dit onderwerp. Op 7 juni 1999 heeft verzoekster vervolgens
telefonisch contact gezocht met de wederpartij, welke aan haar meedeelde dat
de stage van verzoekster met twee maanden zou worden verlengd. Ook werd
tijdens dit gesprek aan verzoekster meegedeeld dat in het geval van deeltijd
werk na afloop van het verlof haar stage nogmaals, naar rato. zou worden
verlengd. Bij brief van 17 juni 1999 heeft de wederpartij gereageerd op de
brief van verzoekster van 7 mei 1999. De wederpartij deelde mee dat zij heeft
besloten om de stage van verzoekster te verlengen. Hierbij wordt het
uitgangspunt gehanteerd dat de afwezigheid gedurende de eerste twee maanden
vanwege ziekte of zwangerschap niet leidt tot een verlenging van de stage.
Over de precieze periode waarmee de stage van verzoekster wordt verlengd, zou
verzoekster nog nader worden geïnformeerd.

Bij het verstrekken van een stageverklaring voert de wederpartij het beleid
dat in geval van onafgebroken ziekte van meer dan twee maanden per
stageperiode van drie jaar, de stage wordt verlengd voor de periode van het
meerdere. Voor zwangerschap heeft de wederpartij nog geen beleid, aangezien
men tot op heden niet te maken heeft gehad met zwangerschap tijdens de
stageperiode. De wederpartij heeft het beleid ingeval van ziekte eveneens
toegepast op de zwangerschap van verzoekster. De wederpartij is voornemens
een beleid bij zwangerschap te formaliseren, na de ontvangst van het oordeel
van de Commissie.

Bij het nemen van het besluit jegens verzoekster, heeft de wederpartij zich
gebaseerd op de volgende regelgeving. Artikel 9b lid 1 van de Advocatenwet
verplicht elke advocaat gedurende de eerste drie jaar waarin deze als zodanig
is ingeschreven als stagiaire de praktijk uit te oefenen onder toezicht van
een andere advocaat en bij deze kantoor te houden.
Artikel 10 van de Stageverordening 1988 bepaalt dat de stage eindigt zodra de
duur van de stage op de voet van het bepaalde van artikel 9b van de
Advocatenwet is verstreken. Artikel 13 van het Stagereglement in het
arrondissement (…) bepaalt dat (…) de stageverklaring als bedoeld in
artikel 10 lid 2 van de Stageverordening 1988 slechts verstrekt indien aan
alle verplichtingen ingevolge de Stageverordening 1988 is voldaan en de
stagiaire over voldoende praktijkervaring beschikt. In artikel 9b lid 2 van
de Advocatenwet wordt tevens bepaald dat de duur van de stage met ten hoogste
drie jaar kan worden verlengd indien (…) van oordeel is dat de stagiaire
nog niet over voldoende praktijkervaring beschikt. De duur van de stage kan
door (…), met goedkeuring van …, op verzoek van de stagiaire worden
verkort.

Aan de hand van onder meer de stageverslagen en de resultaten van de
afgelegde tentamens wordt ook feitelijk getoetst of sprake is van voldoende
praktijkervaring bij de stagiaire.

De standpunten van partijen

3.2. Verzoekster stelt het volgende.

Verzoekster meent dat de wederpartij bij het behandelen van haar vraag, welk
gevolg het zwangerschapsverlof zou hebben op de duur van haar stage, geen
zorgvuldige procedure heeft gevolgd.

Verzoekster wijst op een artikel van mw. mr. M.S.A. Vegter (Advocatenblad 12.
12 juni 1999. M.S.A. Vegter, De zwangere en in deeltijd werkende
advocaat-stagiaire), waarin geconcludeerd wordt dat de verlenging van een
stageperiode van advocaat-stagiaires in strijd is met de wetgeving gelijke
behandeling en tevens op een uitspraak van het Hof van Justitie van de
Europese Gemeenschappen (hierna: HvJEG) van 2 oktober 1997 W 1998. 848) over
deeltijdwerk.

In het geval van verzoekster is niet onderzocht hoeveel praktijkervaring zij
heeft opgedaan. Zij is ervan overtuigd dat een dergelijk onderzoek positief
voor haar zou uitvallen, gezien het feit dat zij werkzaam is in een drukke
procespraktijk. Zij behandelt uiteenlopende zaken en met name
toevoegingszaken.

In haar brief van 7 mei 1999 aan de wederpartij heeft verzoekster
geïnformeerd naar het einde van haar stage en niet expliciet gevraagd om
verkorting van haar stage. Zij meent dat de wederpartij ambtshalve voor de
verkorting van haar stage had moeten zorgdragen.
Het zonder duidelijk beleid vaststellen van een drempel van twee maanden bij
geoorloofde afwezigheid en het zonder concrete toetsing verlengen van de
stage, omdat door zwangerschaps- en bevallingsverlof niet de duur van drie
jaar is volgemaakt, levert directe discriminatie, in strijd met artikel 2 Wet
gelijke behandeling van mannen en vrouwen (hierna: WGB), op nu alleen vrouwen
door deze regel worden benadeeld. Er wordt namelijk onderscheid gemaakt op
grond van zwangerschap, bevalling en moederschap. Nu er in casu sprake is van
directe discriminatie kunnen hiervoor geen rechtvaardigingsgronden gelden.
Ook kent de wet geen beperkingsmogelijkheid van het verbod van directe
discriminatie.

De periode van 16 weken die het zwangerschaps- en bevallingsverlof bestrijkt
overschrijdt de drempel van twee maanden ruimschoots en het is evident dat
deze drempel in de regel meer vrouwen dan mannen treft.

Zwangerschap is geen ziekte, de arbeidsongeschiktheid in verband met
zwangerschap en bevalling mag dan ook niet als gewone arbeidsongeschiktheid
worden beschouwd. Ziekte is niet sekse gebonden, zwangerschap daarentegen
wel.

3.3. De wederpartij stelt het volgende.

Zwangerschap bij advocaat-stagiaires doet zich nauwelijks voor en heeft tot
dusverre niet geleid tot enig probleem of enige discussie. Dat is ook de
reden dat op dit punt tot voor kort geen beleid is geformuleerd en waarom het
enige tijd duurde voordat verzoekster een reactie kreeg.

De doelstelling van de Advocatenwet en de daaruit voortvloeiende regelingen
is dat de advocaat naar behoren wordt opgeleid. Die opleiding vindt plaats
door het verplicht volgen van opleidingen en het opdoen van praktijkervaring
door de advocaat-stagiaire. Indien stagiaires niet aan de voornoemde
maatregelen voldoen, ontvangen zij geen stageverklaring of wordt onder
bijzondere omstandigheden de duur van de stage verlengd.

Ter zitting deelde de wederpartij mee dat (…) slechts zelden een verzoek om
verkorting van de stage inwilligt. Zelfs aan mensen met veel werkervaring
wordt geen verkorting verleend. Er wordt vastgehouden aan de norm van drie
jaar. Indien meer rekening zou worden gehouden met de omstandigheden en de
kwaliteiten van de individuele stagiaire dan zou de regeling in de praktijk
onhanteerbaar worden, gezien het grote aantal advocaten (1.000) en
advocaat-stagiaires (300).

De wederpartij vindt het een redelijk uitgangspunt dat de eerste twee maanden
van afwezigheid in verband met ziekte of zwangerschap niet leiden tot een
verlenging van de stage. Voorzover deze periode langer is moet dit wel leiden
tot een evenredige verlenging van de stage, zo ook voor verzoekster.

Ter zitting geeft de wederpartij aan dat over de termijn van twee maanden
gediscussieerd kan worden. Bij andere plaatselijke (…) wordt soms de gehele
periode van afwezigheid verlengd en soms vindt geen verlenging plaats. De
wederpartij wilde een redelijk gemiddelde aanhouden. Het beleid op dit punt
wordt door (…) aan de plaatselijke (…) overgelaten.

Van direct onderscheid bij het verlengen van de stageperiode is geen sprake
aangezien, ongeacht het geslacht. de wederpartij overgaat tot verlenging van
de stage bij langdurige afwezigheid tijdens de eerste drie jaar van de stage.
Ook is geen sprake van indirect onderscheid aangezien de verlenging in de
praktijk niet meer vrouwen dan mannen treft. Voor zover de Commissie van
mening is dat sprake is van indirect onderscheid stelt de wederpartij dat een
objectieve rechtvaardigingsgrond aanwezig is. Het doel van de opleiding is
advocaten naar behoren op te leiden. Dit is zowel in het belang van de
advocatuur als in het belang van de gehele samenleving. De opleiding bestaat
voornamelijk uit het opdoen van praktijkervaring waarvoor de Advocatenwet de
norm van drie jaar stelt. Indien niet wordt voldaan aan deze minimumeis,
beschikt de stagiaire niet over voldoende praktijkervaring om zelfstandig de
praktijk te kunnen uitoefenen.

4. DE OVERWEGINGEN VAN DE COMMISSIE

4.1. In geding is de vraag of de wederpartij jegens verzoekster onderscheid
maakt in strijd met de wetgeving gelijke behandeling door het besluit haar
stageperiode te verlengen vanwege haar afwezigheid door zwangerschap.

4.2. Artikel 2 WGB bepaalt dat het niet is toegelaten onderscheid te maken
tussen mannen en vrouwen met betrekking tot de voorwaarden voor de toegang
tot en de mogelijkheden tot uitoefening van en ontplooiing binnen het vrije
beroep.

Onder onderscheid in de zin van de wetgeving gelijke behandeling moet
ingevolge artikel 1 WGB zowel direct als indirect onderscheid naar geslacht
worden verstaan.

4.3. Artikel 9b lid 1 van de Advocatenwet verplicht elke advocaat gedurende
de eerste drie jaar waarin deze als zodanig is ingeschreven als stagiaire de
praktijk uit te oefenen onder toezicht van een andere advocaat en bij deze
kantoor te houden.

Artikel 10 van de Stageverordening 1988 bepaalt dat de stage eindigt zodra de
duur van de stage op de voet van het bepaalde van artikel 9b van de
Advocatenwet is verstreken.

Artikel 13 van het Stagereglement in het arrondissement (…) bepaalt dat
(…) de stageverklaring als bedoeld in artikel 10 lid 2 van de
Stageverordening 1988 slechts verstrekt indien aan alle verplichtingen
ingevolge de Stageverordening 1988 is voldaan en de stagiaire over voldoende
praktijkervaring beschikt.

Artikel 9b lid 2 van de Advocaten bepaalt dat de duur van de stage met ten
hoogste drie jaar kan worden verlengd indien (…) van oordeel is dat de
stagiaire nog niet over voldoende praktijkervaring beschikt. De duur van de
stage kan door (…) met goedkeuring van …, op verzoek van de stagiaire
worden verkort.

4.4. Bij het al dan niet verstrekken van de stageverklaring voert de
wederpartij het beleid, dat ingeval van onafgebroken ziekte van meer dan twee
maanden de stage wordt verlengd voor de periode van het meerdere. Voor
zwangerschap heeft de wederpartij geen overeenkomstig beleid aangezien men
tot op heden geen gevallen heeft gehad van zwangerschap tijdens de
stageperiode. Het beleid ingeval van ziekte is eveneens toegepast op het
geval van verzoekster waarbij de afwezigheid niet door ziekte, maar door
zwangerschap wordt veroorzaakt.

4.5. Bij de beantwoording van de eerder geformuleerde vraag is tevens de
navolgende jurisprudentie van het Hof van Justitie van de EG van belang.

Afwezigheid door zwangerschapsverlof dient volgens vaste jurisprudentie van
het HvJEG op één lijn te worden gesteld met onderscheid op grond van de
zwangerschap zelf.(Hof van de Justitie van de EG:
– 8 november 1990. Dekker versus Stichting Vormingscentrum Jong Volwassenen
VJV-Centrum, C-177/88, Jfur. 1990, 3941 en in dezelfde zaak Hoge Raad:
– 13 september 1991. NJ 1992, 855, Webb versus EMO Air Cargo (UK) Ltd,
C-32/93, JAR 1996, 169,
– 30 april 1998, CNAVTS versus Thibault, C-136/95, Rechtspraak Nemesis 1998,
925.)

In de onderhavige zaak is voorts van belang de zienswijze van het HvJEG,
zoals neergelegd in de zaak CNAVTS versus E. Thibault. In dit arrest
overweegt het Hof dat de toekenning van rechten wat betreft zwangerschap en
moederschap (zoals het zwangerschapsverlof) beoogt het beginsel van gelijke
behandeling van mannen en vrouwen ter zake van zowel de toegang tot arbeid
als de arbeidsvoorwaarden te verzekeren (zoals ook erkend in richtlijn
76/207/EEG van de Raad van 9 februari 1976 betreffende de tenuitvoerlegging
van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen ten aanzien
van de toegang tot het arbeidsproces, de beroepsopleiding en de
promotiekansen en ten aanzien van de arbeidsvoorwaarden, PB
39, blz. 40). Dit brengt volgens het HvJEG mee dat een wezenlijke en niet een
formele gelijkheid wordt nagestreefd. Er mogen dan ook geen nadelige
consequenties aan het zwangerschapsverlof worden verbonden.

4.6. Het bovenstaande heeft naar het oordeel van de Commissie tot gevolg dat
ook als het gaat om de toegang tot het vrije beroep benadeling vanwege
zwangerschapsverlof leidt tot direct onderscheid op grond van geslacht. (zie
ook HvJEG, 2 oktober 1997, Kording versus Senator für Finanzen, C-100/95, NJ
1998/848).

4.7. De Commissie dient zodoende de vraag te beantwoorden of de wederpartij
onderscheid maakt op grond van geslacht in die zin dat vrouwen vanwege het
opnemen van zwangerschapsverlof worden benadeeld bij de toegang tot het vrije
beroep.
Volgens vaste jurisprudentie van het HvJEG is er niet alleen sprake van
onderscheid wanneer verschillende regels worden toegepast op vergelijkbare
gevallen, maar ook indien dezelfde regel wordt toegepast op verschillende
situaties. (zie onder meer r.o. 16 HvJEG 13 februari 1996, Gillespie versus
Northon Health and Social Services Board, C-342/93, Rechtspraak Nemesis 1996.
nr. 583.)

Het HvJEG is derhalve van oordeel dat arbeidsongeschiktheid vanwege
zwangerschap als een ander geval dient te worden beoordeeld dan andersoortige
arbeidsongeschiktheid. (r.o. 31, HvJEG, 30 juni 1998, C-394/96, Brown versus
Rentokil Ltd.)
Ook volgens eerdere oordelen van de Commissie mag het zwangerschaps- en
bevallingsverlof in geen geval op één lijn worden gesteld met ziekte als het
gevolg daarvan zou zijn dat de betreffende vrouwen in een nadeligere positie
worden gebracht. (Commissie Gelijke Behandeling, 10 december 1998, oordeel
98-134.)

4.8. De wederpartij stelt in haar afwezigheidsbeleid ziekte en zwangerschap
op één lijn. Met de specifieke oorzaak van de afwezigheid in verband met
zwangerschap wordt geen rekening gehouden. Evenmin is hiervoor een andere
voorziening getroffen.
Omdat zwangerschapsverlof per definitie langer duurt dan twee maanden en
alleen vrouwen zwanger worden, worden vrouwen door een maximaal toegestane
afwezigheid van twee maanden (aan één stuk) benadeeld. Immers anders dan in
geval van ziekte (hetgeen zowel mannen als vrouwen kan treffen) zal
zwangerschapsverlof altijd tot verlenging van de stageperiode leiden.

4.9. De Commissie erkent dat de wederpartij bij het te voeren beleid inzake
verlenging van de stageperiode vanwege afwezigheid op grond van zwangerschap,
rekening dient te houden met eisen van bekwaamheid, zoals deze voor een
behoorlijke beroepsuitoefening noodzakelijk worden geacht. De wederpartij mag
daarbij echter niet de grenzen overschrijden van hetgeen – zoals hierboven
uiteengezet – voortvloeit uit de gelijke behandelingsvoorschriften. Het
laatste is niet het geval indien de wederpartij in geval van zwangerschap
toetst of – zoals in het geval van verzoekster – aan de wettelijke
voorwaarden is voldaan en de noodzakelijke praktijkervaring inmiddels
aanwezig is. Zwangerschap zou immers – zonder benadeling van vrouwen – anders
dan ziekte worden behandeld als van verlenging wordt afgezien indien in het
individuele geval blijkt dat deze twee voorwaarden inderdaad zijn vervuld. De
betreffende regels ten aanzien van de stage van advocaten bieden ruimte voor
de vaststelling van de vakbekwaamheid van betrokkene anders dan door het
enkele verstrijken van de stagetermijn.

4.10. Een dergelijk beleid zou tamelijk vergelijkbaar zijn met het beleid dat
thans wordt gevoerd indien er geen sprake is van meer dan twee maanden
afwezigheid op grond van ziekte aan één stuk, maar indien langdurig
ziekteverzuim zich verspreid over de stageperiode heeft voor gedaan. Ook dan
wordt immers bij het verstrijken van de stagetermijn getoetst of de
betreffende stagiaire over voldoende vakbekwaamheid beschikt.

4.11. Een en ander overziend concludeert de Commissie dat door het ontbreken
van een individuele beoordeling van de advocaatstagiaire ingeval van
verlenging vanwege afwezigheid door het zwangerschapsverlof direct
onderscheid op grond van geslacht wordt gemaakt.

5. HET OORDEEL VAN DE COMMISSIE

De Commissie spreekt als haar oordeel. uit dat (…) te (…) jegens mevrouw
(…) te Amersfoort direct onderscheid op grond van geslacht maakt als
bedoeld in artikel 2 van de Wet gelijke behandeling van mannen en vrouwen en
derhalve in strijd handelt met deze wet.

Rechters

Mrs. Goldschmidt, Heringa, Mulder en van Doornen