Instantie: Rechtbank ‘s-Gravenhage, 19 juni 1999

Instantie

Rechtbank ‘s-Gravenhage

Samenvatting


Minderjarig kind, 13 jaar oud, vraagt toelating bij haar vader. Haar ouders
zijn in 1989 gescheiden en zij is in eerste instantie toegewezen aan haar
moeder in Turkije. Haar vader verblijft sinds 1996 in Nederland en hij heeft
vanaf 1995 – naar Turks recht – de voogdij over zijn dochter. De rechtbank
oordeelt dat de gezinsband tussen vader en dochter is verbroken zodat zij op
grond van regulier beleid voor gezinshereniging niet voor toelating in
aanmerking komt. De IND had echter moeten toetsen aan art. 8 EVRM.

Volledige tekst

I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING

1. Eiseres, geboren op 18 juni 1986, bezit de Turkse nationaliteit. Zij stelt
sedert 9 augustus 1995 als vreemdeling in de zin van de Vreemdelingenwet (Vw)
in Nederland te verblijven. Op 3l mei 1996 heeft eiseres bij de korpschef van
de regiopolitie Amsterdam-Amstelland een aanvraag ingediend om een vergunning
tot verblijf met als doel “verblijf bij vader”. Bij besluit van 18 november
1996 heeft verweerder op deze aanvraag afwijzend beslist. Eiseres heeft tegen
dit besluit op 12 december 1996 bezwaar gemaakt, aangevuld bij brief van 21
januari 1997. Op 14 oktober 1997 is eiseres gehoord door een ambtelijke
commissie van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND). Bij brief van 24
oktober 1997, 20 januari 1998, 18 juni 1998 en 3 juli 1998, heeft eiseres nog
nadere stukken in het geding gebracht. Het bezwaar van eiseres is bij besluit
van 20 augustus 1998 ongegrond verklaard. Het besluit is bij brief van
dezelfde datum aan de gemachtigde van eiseres gezonden.

2. Bij beroepschrift van 10 september 1998 heeft eiseres tegen dit afwijzende
besluit beroep ingesteld bij de rechtbank, aangevuld bij schrijven van 29
september 1998, 16 oktober 1998 en 22 oktober 1998. De rechtbank heeft
partijen meegedeeld het beroep versneld te zullen behandelen. Op 27 november
1998 zijn de op de zaak betrekking hebbende stukken van verweerder ter
griffie ontvangen. In het verweerschrift van 17 februari 1999 heeft
verweerder geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep.

3. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 maart 1999. Eiseres
is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door mr. C.G.A. van Meel,
advocaat te Amsterdam.
Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door gemachtigde mr. G.M.G.
Hink, ambtenaar bij de IND van verweerders ministerie. Tevens waren ter
zitting aanwezig (…).

II. OVERWEGINGEN

1. Aan de orde is de vraag of het bestreden besluit in rechte stand kan
houden.

2. Bij de beantwoording van die vraag gaat de rechtbank uit van de volgende
feiten.
Eiseres is een kind uit een vorig huwelijk van referent. Dit huwelijk is in
1989 door echtscheiding ontbonden. Eiseres is volgens referent toen aan haar
moeder toegewezen. De opvoeding is echter al snel overgenomen door de ouders
van referent, omdat de moeder van eiser hertrouwd zou zijn. Referent is begin
1989 ingeschreven in het Bevolkingsregister van Amsterdam als komende van
Turkije.
Op 30 januari 1990 is referent in het huwelijk getreden met (…) op grond
waarvan hem verblijf in Nederland is toegestaan. (…) is geboren op 19
december 1971 en verblijft in Nederland vanaf de leeftijd van zeven Jaar. Zij
is houdster van een vergunning tot vestiging.
In het in bezwaar overgelegde vonnis van 31 maar, 1995 van de rechtbank te
Gemerek in Turkije is bepaald dat de moeder van eiseres niet langer de
voogdij over haar bezit, maar dat referent de voogdij over eiseres krijgt. In
dit vonnis is verder bepaald dat als er geen beroep wordt ingesteld, het
vonnis op 19 juni 1995 formele rechtskracht heeft. Referent is werkzaam
geweest bij GOM Schoonhouden BV, maar is daar per 15 juli 1996 ontslagen.
Naar blijkt uit de tijdens het bezwaar overgelegde stukken is referent per 4
september 1997 in aanmerking gebracht voor een uitkering ingevolge de
Ziektewet. Ingaande 19 mei 1998 is een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde
tijd met een proeftijd voor twee maanden gesloten tussen referent en Asito
Amsterdam West BV. Sinds het derde kwartaal van 1992 ontvangt referent
kinderbijslag voor eiseres. Op 16 oktober 1998 heeft eiseres twee
verklaringen overgelegd van Dr. Ahmed Susoy van de geneeskundige dienst te
Sizir. Hierin is, voorzover van belang, vermeld dat (…) op bejaarde
leeftijd is en dat hij last heeft van pijn in de nieren, dat (…) eveneens
op bejaarde leeftijd is en dat zij last heeft van chronische
luchtwegaandoeningen. Hierdoor zijn zij beiden niet in staat om voor eiseres
te zorgen.

3. Eiseres meent dat zij voor toelating bij referent in aanmerking komt.
Daartoe voert zij het volgende aan. De gezinsband met referent is blijven
bestaan. Hij heeft ten behoeve van eiseres de ontvangen kinderbijslag
overgemaakt en hij heeft eiseres elk jaar, behalve in 1992, in Turkije
bezocht. Referent heeft ook geld en kleding ten behoeve van eiseres naar zijn
grootouders gebracht en laten brengen.
In Turkije kan niemand meer voor eiseres zorgen. De moeder van eiseres
onderhoudt al jaren geen contact meer met eiseres. Na het vertrek van
referent is eiseres samen met haar moeder bij de ouders van referent gaan
wonen. De moeder van eiseres is na een aantal maanden naar Istanboel
vertrokken en is niet meer teruggekeerd. De grootouders van eiseres kunnen
gezien hun leeftijd en medische klachten niet voor eiseres zorgen. Wanneer de
grootmoeder ziek is, is het huishouden een chaos. Omdat referent nogal
onwetend is heeft hij pas in 1994 de voogdij-procedure in gang gezet, hetgeen
in 1995 heeft geleid tot de voogdij van referent over eiseres. Na twee
vakanties van referent met zijn echtgenote in Turkije, waarbij de echtgenote
uitgebreid kennis heeft kunnen maken met eiseres, stemde de echtgenote in met
de opname van eiseres in hun gezin. Voorts wijst eiseres er op dat zij vanaf
november 1996 in Nederland naar school gaat. Ter zitting heeft eiseres
aangevoerd dat uit artikel 8 van het Europees verdrag voor de rechten van de
mens en fundamentele vrijheden (EVRM) een positieve verplichting voortvloeit,
gezien de belangen van eiseres en referent, die tot toelating van eiseres
dient te leiden. Eiseres is het enige kind van referent. Zij heeft alleen
contact met referent en niet met haar moeder. Eiseres heeft er dan ook groot
belang bij verder op te groeien bij referent. Beleving van het familie- of
gezinsleven in Turkije is geen reëel alternatief.

4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres niet voor toelating bij
referent in aanmerking komt. In het besluit in primo heeft verweerder
geconcludeerd dat de gezinsband tussen referent en eiseres geacht moet worden
definitief te zijn verbroken, en dat referent niet beschikt over voldoende
duurzame middelen van bestaan. In het bestreden besluit en in het
verweerschrift voert verweerder het volgende aan. Na het vertrek van referent
is eiseres samen met haar moeder opgenomen in het gezin van haar grootouders.
De moeder van eiseres na een aantal maanden naar Istanboel vertrokken en zou
niet meer zijn teruggekeerd. Referent is na zijn vertrek uit Turkije opnieuw
gehuwd en heeft met zijn tweede echtgenote in Nederland een nieuw gezin
gevormd. Uit al het voorgaande concludeert verweerder dat de opneming in het
gezin van de grootouders een duurzaam karakter heeft.
Alleen het overmaken van geld ten behoeve van eiseres toont niet aan dat de
gezinsband in stand is gebleven. Eiseres heeft onvoldoende aannemelijk
gemaakt dat in de jaren na het vertrek van referent uit Turkije de gezinsband
is blijven bestaan. Daarbij is referent van eiseres, gezien het
voogdijvonnis, pas in 1995 weer met het gezag belast.
Er zijn geen klemmende redenen van humanitaire aard op grond waarvan eiseres
niet terug kan keren naar Turkije. De stelling dat de grootouders van eiseres
niet meer voor haar kunnen zorgen vanwege hun leeftijd is niet onderbouwd met
documenten. Het enkele feit dat eiseres schoolgaand is, is onvoldoende om te
kunnen leiden tot toelating.
Niet is gebleken van dusdanig bijzondere feiten of omstandigheden dat uit het
recht op respect voor het familie- en -gezinsleven tussen eiseres en referent
als bedoeld in artikel 8 EVRM, de positieve verplichting voortvloeit eiseres
hier te lande verblijf toe te staan
In het verweerschrift heeft verweerder tenslotte aangevoerd dat uit de
stortingsbewijzen niet valt op te maken dat het overgemaakte geld voor
eiseres was bedoeld.

De rechtbank overweegt het volgende.

5. Ingevolge artikel 11, vijfde lid, Vw kan het verlenen van een vergunning
tot verblijf aan een vreemdeling worden geweigerd op gronden aan het algemeen
belang ontleend.

6. Verweerder voert bij de toepassing van dit artikellid het beleid dat
vreemdelingen niet voor toelating in aanmerking komen, tenzij met hun
aanwezigheid hier te lande een wezenlijk Nederlands belang is gediend, dan
wel klemmende redenen van humanitaire aard of verplichtingen voortvloeiende
uit internationale overeenkomsten tot toelating nopen. Dit beleid is
neergelegd in de Vreemdelingencirculaire (Vc).

7. Ter beoordeling staat primair of eiseres voldoet aan de criteria die de Vc
1994 stelt voor toelating in het kader van gezinshereniging. Het op dit punt
door verweerder gevoerde beleid is neergelegd in hoofdstuk B1/5 van de Vc. In
dit hoofdstuk is onder meer bepaald dat de gezinsband met (één van) de ouders
reeds in het buitenland heeft bestaan. Hij wordt geacht definitief te zijn
verbroken indien sprake is van duurzame opneming in een ander gezin in de
situatie dat de ouders ook niet meer met het gezag zijn belast of een
duurzame opname in een ander gezin in de situatie dat de ouders niet meer
voorzien in de kosten van opvoeding en verzorging.

8. In het onderhavige geval is de rechtbank met verweerder van oordeel dat de
feitelijke gezinsband tussen eiseres en referent is verbroken. Referent heeft
Turkije in 1989 verlaten. Eiseres is sedertdien, tot zij in 1995 Turkije
verliet, duurzaam opgenomen (geweest) in het gezin van haar grootouders. Ten
aanzien van de gezinsband tussen eiseres en referent is niet aangetoond dat
deze desalniettemin is blijven bestaan. Weliswaar is door eiseres aangevoerd
dat referent kinderbijslag ontvangt ten behoeve van eiseres en haar elk jaar,
behalve in 1992, in Turkije heeft bezocht. Echter niet is aangetoond dat
referent in deze periode intensief bij betrokken is geweest bij beslissingen
omtrent opvoeding en verzorging van eiseres.

9. Het voorgaande leidt tot het oordeel dat verweerder zich met recht op het
standpunt heeft gesteld dat eiseres geen aanspraak op toelating kan ontlenen
aan het door verweerder gevoerde beleid inzake gezinshereniging De
omstandigheid dat referent in 1995 de voogdij over eiseres heeft gekregen,
doet hier niet aan af aangezien de gezinsband reeds in 1995 verbroken moet
worden geacht.

10. Evenmin is gebleken dat eiseres aan enige andere door verweerder
gehanteerde beleidsregel aanspraak op toelating kan ontlenen.

11. In het bestreden besluit is niet expliciet ingegaan op artikel 8 EVRM.
Wel is daarin verwezen naar het besluit in primo, maar dat kan niet als
voldoende motivering gelden. In dat besluit is geconcludeerd dat geen sprake
is van familie- of gezinsleven tussen referent en eiseres. In het
verweerschrift heeft verweerder echter uitdrukkelijk erkend dat daarvan wel
sprake is.
In het besluit in primo is subsidiair aangevoerd dat ook indien moet worden
aangenomen dat wel sprake is van familie- of gezinsleven tussen referent en
eiseres, artikel 8 EVRM niet tot toelating noopt. Ten tijde van het besluit
in primo ging verweerder echter uit van de situatie dat referent niet
beschikte over voldoende en duurzame middelen van bestaan en dat echtgenote
van referent slechts een bescheiden inkomen verwierf. Deze feitelijke
inkomenssituatie was echter ten tijde van het bestreden besluit gewijzigd.
Verweerder kon dan ook niet (zonder meer) volstaan met een verwijzing naar
het besluit in primo waar het betreft de onder artikel 8 EVRM te maken
afweging. In dit verband wijst de rechtbank er ook nog op dat in het
bestreden besluit, anders dan in het besluit in primo, bij de toetsing aan
het beleid in de Vc de middeleneis ook niet (meer) is tegengeworpen.
De rechtbank ziet geen aanleiding om dit motiveringsgebrek te passeren met
toepassing van artikel 6:22 Awb of 8:72, derde lid Awb.
Daartoe stelt de rechtbank voorop dat ook in het verweerschrift niet wordt
tegengeworpen dat referent niet over voldoende duurzame middelen van bestaan
beschikt.
In het verweerschrift is wel naar voren gebracht dat geen sprake is van
objectieve belemmeringen om het gezinsleven buiten Nederland te beleven, maar
daarin is niet een verdere, op de specifieke situatie van eiseres gerichte
afweging gemaakt. Als aspecten die in dat verband van belang zouden kunnen
zijn noemt de rechtbank het gestelde verblijf van (…) in Nederland vanaf de
leeftijd van zeven jaar, de omstandigheid dat referent inmiddels voogd over
eiseres is; het feit dat eiseres enig kind van haar vader is, al dan niet in
samenhang met de door eiseres gestelde integratie in Nederland.
Het bestreden besluit dient dan ook te worden vernietigd wegens strijd met
het bepaalde in artikel 7:12, eerste lid Awb.

12. Gelet op het voorgaande is er aanleiding om verweerder als in het
ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten die eiseres in verband
met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft
moeten maken. Deze kosten zijn begroot op ƒ 1.420 als kosten van verleende
rechtsbijstand.

13. Ingevolge artikel 8:74, eerste lid, Awb, dient het griffierecht te worden
vergoed door de rechtspersoon, aangewezen door de rechtbank.

14. De rechtbank beslist daarom als volgt.

III. BESLISSING

De rechtbank

1. verklaart het beroep gegrond;

2. vernietigt het bestreden besluit;

3. bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze
uitspraak;

4. wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter vergoeding van
het door eiseres betaalde griffierecht ad ƒ 210.

5. veroordeelt verweerder in de proceskosten, begroot op ƒ 1.420 (zegge
veertienhonderdentwintig gulden), te betalen door de Staat der Nederlanden
aan de griffier.

Rechters

Mr Tijselink