Instantie: Rechtbank Arnhem, 6 april 1999

Instantie

Rechtbank Arnhem

Samenvatting


Eiseres is verstandelijk en motorisch gehandicapt en de zes jaar jongere
zus van gedaagde. Zij heeft aangifte gedaan van seksueel misbruik door
gedaagde in de periode 1984-1988. Voor de ontuchtige handelingen gedurende
juli 1988 tot en met december 1988 is gedaagde door het Gerechtshof te
Arnhem veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden, waarvan
acht maanden voorwaardelijk. Gedaagde ontkent deze bewezen verklaarde strafbare
feiten en heeft cassatie ingesteld. De ontuchtige handelingen gepleegd
in de periode vóór juli 1988 heeft gedaagde tijdens het strafrechtelijk
onderzoek erkend, deze zijn echter strafrechtelijk verjaard. Eiseres vordert
in kort geding een voorschot van ƒ 25.000 op de door haar geleden materiële
en immateriële schade. Omdat eiseres door haar handicap de vermogens mist
zich te weer te stellen, is zij verhoogd kwetsbaar. De president acht het
aannemelijk dat het misbruik en de nasleep van de aangifte en de strafrechtelijke
procedures diep hebben ingegrepen in het gevoelsleven van eiseres. Een
en ander is extra schrijnend nu voor eiseres op dit moment een deugdelijke
therapie ontbreekt. Het standpunt van gedaagde komt er op neer dat gezien
diens huidige diverse schulden, eiseres voorlopig niet hoeft te rekenen
op een schadevergoeding. Daarmee miskent gedaagde de in artikel 3:277 BW
verankerde gelijkheid van de schuldeisers. Van gedaagde mag worden verlangd
dat hij zijn schuld aan eiseres in een totale afbetalingsregeling opneemt.
De vordering wordt toegewezen.

Volledige tekst

1. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Eiseres heeft gedaagde ter terechtzitting in kort geding doen dagvaarden
en bij mondelinge conclusie van eis gevorderd als weergegeven in de dagvaarding.
Gedaagde heeft geconcludeerd tot weigering van de gevorderde voorzieningen.
De raadslieden van partijen hebben de zaak bepleit overeenkomstig de door
hen overgelegde pleitnotities. Daarbij hebben zij over en weer produkties
in het geding gebracht. Tenslotte zijn de processtukken voor het wijzen
van vonnis overgelegd.

2. DE FEITEN

Eiseres (thans 22 jaar oud) is een zus van gedaagde (thans 28 jaar oud).
Op 15 mei 1996 heeft zij aangifte gedaan van seksueel misbruik door gedaagde
in de periode 1984-1988.
Voor ontuchtige handelingen in de periode juli 1988 tot en met december
1988 is gedaagde veroordeeld door de Rechtbank te Arnhem op 21 mei 1997
en het Gerechtshof te Arnhem op 23 november 1998, laatstelijk tot een gevangenisstraf
van 12 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van
2 jaar met aftrek van voorarrest. Gedaagde heeft cassatie ingesteld bij
de Hoge Raad. De cassatieprocedure loopt nog. Gedaagde ontkent de bewezen
verklaarde strafbare feiten te hebben gepleegd.
Ten aanzien van de periode vóór juli 1988, die strafrechtelijk zijn verjaard,
heeft gedaagde tijdens het strafrechtelijk onderzoek erkend ontuchtige
handelingen met eiseres te hebben gepleegd.

3. DE VORDERING

3.1. Eiseres vordert, kort gezegd, betaling van een voorschot op schadevergoeding
van ƒ 25.000, te vermeerderen met wettelijke rente. Eiseres stelt dat het
door gedaagde gepleegde seksueel misbruik onrechtmatig jegens haar is en
dat deze haar veel schade heeft berokkend. Eiseres begroot de schade op
ƒ 30.000 wegens immateriële schade en op ƒ 11.732,16 wegens materiële kosten,
waarvan ƒ 840 wegens therapiekosten, ƒ 980 wegens reiskosten en ƒ 9.912,16
wegens preprocessuele kosten, te vermeerderen met wettelijke rente. Eiseres
stelt een spoedeisend belang bij het voorschot te hebben.

3.2. Gedaagde voert gemotiveerd verweer.

4. DE MOTIVERING VAN DE BESLISSING

4.1. Op grond van de bekennende verklaringen van gedaagde in het strafrechtelijk
onderzoek -waarop gedaagde in dit kort geding niet met zoveel woorden is
teruggekomen- is voldoende aannemelijk dat gedaagde eiseres seksueel heeft
misbruikt in de periode vóór juli 1988, hetgeen onrechtmatig is.
Wat de periode ná juli 1988 betreft is gedaagde strafrechtelijk veroordeeld
zoals hiervoor onder de feiten weergegeven. Weliswaar betwist gedaagde
tot op heden de in de strafvonnissen bewezen verklaarde strafbare feiten
gepleegd te hebben, maar op grond van deze vonnissen is voldoende aannemelijk
dat gedaagde eiseres ook in de laatste periode seksueel heeft misbruikt,
hetgeen onrechtmatig is.
Voor de door eiseres geleden en te lijden schade tengevolge van het seksueel
misbruik is gedaagde aansprakelijk.

4.2. Dat eiseres door het seksueel misbruik van gedaagde schade heeft geleden
is zonder meer aannemelijk. Gedaagde heeft dat als zodanig ook niet betwist.
Gedaagde betwist wel de hoogte van de door eiseres gestelde schade.
De exacte hoogte van de door eiseres geleden schade valt in dit kort geding
niet vast testellen. Hierover zal de rechtbank te zijner tijd een definitieve
beslissing moeten nemen. Vooruitlopend daarop wordt overwogen als volgt.

4.2.1. Eiseres begroot de immateriële schade thans op ƒ 30. 000. Eiseres
is van jongsaf verstandelijk en motorisch gehandicapt en daardoor verhoogd
kwetsbaar, omdat zij de vermogens mist om zich te weer te stellen. Het
is aannemelijk dat het seksueel misbruik en de nasleep van de aangifte
en de strafrechtelijke procedures diep hebben ingegrepen in het gevoelsleven
van eiseres. Een en ander is extra schrijnend nu voor eiseres op dit moment
een deugdelijke therapie ontbreekt. Het is daarom zeer waarschijnlijk dat
in een bodemprocedure een substantieel bedrag toewijsbaar wordt geoordeeld.

4.2.2. Met betrekking tot de materiële schade heeft gedaagde in het bijzonder
bezwaar gemaakt tegen de opgevoerde preprocessuele kosten van ƒ 9.912,16.
De hoogte van dit bedrag is als zodanig niet betwist, maar volgens gedaagde
had eiseres een toevoeging kunnen en moeten aanvragen om haar schade te
beperken. De omstandigheid dat eiseres in de preprocessuele fase geen toevoeging
heeft aangevraagd is een keuze die eiseres regardeert en is geen reden
om deze kosten nu voor haar eigen rekening te laten. Maar zelfs als eiseres
wel eerder een toevoeging zou hebben gehad, is daarmee niet gezegd dat
deze de kosten van rechtsbijstand volledig zou dekken.
De hoogte van de overige posten zoals hiervoor sub 3. 1. weergegeven heeft
eiseres voldoende aannemelijk gemaakt.

4.3. Gelet op hetgeen hiervoor sub 4.2. is overwogen is het zeer waarschijnlijk
dat de bodemrechter tenminste het thans in dit kort geding gevorderde bedrag
wegens materiële en immateriële schade zal toewijzen.

4.4. Gedaagde stelt niet in staat te zijn om het thans gevorderde voorschotbedrag
of een deel daarvan te betalen, ook niet in termijnen. Gedaagde heeft een
onregelmatig inkomen uit uitzendwerk, waarbij zijn lichamelijke gesteldheid
– gedaagde heeft nekklachten waarvoor hij operatief is behandeld en opnieuw
behandeld zal worden – zijn inzetbaarheid beperken. Gedaagde beschikt verder
niet over vermogensgoederen. Gedaagde heeft een schuldenlast van in totaal
ƒ 75.814, waarvan de schuld aan de ABN-Bank het grootst is. Over
deze schuld is met de bank een betalingsregeling getroffen. Op de schulden
aan Visa ad ƒ 6.860, Wehkamp ad ƒ 4.580 en Finata ad ƒ 8.760 wordt maandelijks
een bedrag door gedaagde betaald. Daarnaast wijst gedaagde op zijn maandelijkse
huurlasten. Gedaagde benadrukt voorts dat zijn partner met wie hij samenwoont
eveneens schulden heeft en hem niet financieel kan bijstaan.

4.5. Welbeschouwd komt het standpunt van gedaagde er op neer dat eiseres
voorlopig niet hoeft te rekenen op enige geldelijke vergoeding van de door
hem veroorzaakte schade, omdat dát de voldoening van de huidige schulden
aan onder meer Visa, Wehkamp en Finata zal bemoeilijken c.q. onmogelijk
maken. Daarmee miskent gedaagde de in artikel 3:277 BW verankerde gelijkheid
van de schuldeisers. Van gedaagde mag worden verlangd dat hij zijn schuld
aan eiseres in een totale (afbetalings)regeling opneemt. Niet gezegd kan
worden dat deze schadevergoeding overeenkomstig artikel 6:109 lid 1 BW
tot kennelijk onaanvaardbare gevolgen zal leiden. Onder deze omstandigheden
is er geen aanleiding het gevorderde voorschot te matigen. De vordering
zal daarom integraal worden toegewezen.

4.6. Als de in het ongelijk gestelde partij zal gedaagde in de kosten van
dit kort geding worden verwezen.

5. DE BESLISSING

De president

5.1. veroordeelt gedaagde tot betaling aan eiseres van een bedrag ad ƒ
25.000 (vijfentwintigduizend gulden), wegens voorschot op de door eiseres
geleden materiële en immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke
rente vanaf de dag van dagvaarding tot aan die van algehele voldoening,

5.2.veroordeelt gedaagde in de kosten van deze procedure aan de zijde van
eiser bepaald op ƒ 2.156,68, waarvan te betalen aan de griffier van deze
rechtbank (op postbankrekening no.935462 ten name van Gerecht 533 arrondissement
Arnhem)
a. ƒ 1.550.voor salaris,
b. ƒ 166,68 voor in debet gestelde exploitkosten,
c. ƒ 330 voor in debet gesteld griffierecht
en het restant ad ƒ 110 aan de procureur van eiseres wegens het eigen aandeel
in het griffierecht,

5.3.verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.

Rechters

Mr. Steeg