Instantie: Arrondissementsrechtbank te Haarlem, 7 oktober 1998

Instantie

Arrondissementsrechtbank te Haarlem

Samenvatting


Vrouw, gedurende negentien jaar werkzaam als visfileerster, wordt op 1
oktober 1992 ziek wegens een tenniselleboog en psychische klachten. Ingaande
19 april 1996 wordt haar WAO/AAW beëindigd omdat zij minder dan 25 procent
resp. 15 procent arbeidsongeschikt wordt geacht. De verzekeringsarts stelt
dat de vrouw vijf kg. kan tillen en dat bovenhands werken beperkt is. De
vrouw stelt dat zij leidt aan het RSI-syndroom, waardoor zij niet in staat is
tot langdurige kortcyclische arbeid. Zij stelt de geduide functies niet te
kunnen vervullen, wat wordt ondersteund door een door de vrouw overlegde
contra-expertise van een revalidatie-arts. De door de rechtbank benoemde
deskundige constateert in grote lijnen dezelfde afwijkingen als de door de
vrouw geraadpleegde revalidatie-arts. De deskundige acht de vrouw
desalniettemin geschikt de geduide functies te vervullen, waarbij hij
benadrukt dat het RSI-syndroom een omstreden beeld is dat in brede medische
kring niet als ziekte is geaccepteerd. De rechtbank ziet geen aanleiding het
oordeel van de haar ingeschakelde deskundige in twijfel te trekken. Het
beroep wordt ongegrond verklaard.

Volledige tekst

1. Ontstaan en loop van het geding.
Bij besluit van 22 februari 1996 heeft verweerder met ingang van 19 april
1996 de uitkering van eiseres ingevolge de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet
(AAW) en de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) ingetrokken,
omdat eiseres minder dan 25% respectievelijk 15% arbeidsongeschikt wordt
bevonden.

Eiseres heeft bij brief van 11 maart 1996 tegen dit besluit beroep ingesteld.
De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 27 augustus 1996.

Verweerder heeft de op het geding betrekking hebbende stukken overgelegd
alsmede een verweerschrift ingediend.

De rechtbank heeft W.C.G. Blanken, revalidatie-arts te
Driebergen-Rijssenburg, benoemd als deskundige voor het instellen van een
onderzoek. De bevindingen van dit onderzoek zijn neergelegd in een
schriftelijk verslag, gedateerd 20 oktober 1997.
Vervolgens heeft de rechtbank R. Tonneyck, psychiater te Haarlem, benoemd als
deskundige. Deze deskundige heeft zijn onderzoeksbevindingen neergelegd in
een verslag van 30 maart 1998.

Partijen zijn in de gelegenheid gesteld hun zienswijze met betrekking tot de
verslagen naar voren te brengen.

Het geding is op 26 augustus 1998 behandeld ter zitting. Aldaar is eiseres in
persoon verschenen, bijgestaan door mr drs J.P.M. Bol, advocaat te Alkmaar.
Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr G.B.A. van Ginkel,
werkzaam bij GAK Nederland BV te Haarlem.

2. Overwegingen

Vaststaande feiten.

Eiseres, laatstelijk werkzaam als visfileerster, is op 1 oktober 1992
uitgevallen vanwege een tenniselleboog en psychische klachten.

Nadat eiseres gedurende de maximum periode een uitkering ingevolge de
Ziektewet (ZW) heeft genoten, is zij met ingang van 30 September 1993 in
aanmerking gebracht voor een uitkering ingevolge de AAW en de WAO berekend
naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.

Het bestreden besluit tot intrekking van de uitkering ingevolge de AAW en WAO
heeft verweerder mede doen steunen op de ter zake door de verzekeringsarts en
de arbeidsdeskundige uitgebrachte rapporten van 19 december 1995,
respectievelijk 5 februari 1996. In deze rapporten trekken zij de conclusie
dat eiseres in staat moet worden geacht de haar geduide functies te
vervullen. In het bijzonder heeft de verzekeringsarts opgemerkt dat zij
eiseres niet als eenarmige beschouwd omdat eiseres haar rechter arm kennelijk
toch voldoende gebruikt. Zij heeft met eiseres besproken dat zij maximaal 5
kg kan dragen, -eventueel links- en met beide handen tot 5 kg kan tillen. Het
reiken is beperkt bij frequent geheel strekken. Voorts stelt zij dat
bovenhands werken tintelingen geeft dus beperkt is.

Standpunten van partijen.

Eiseres stelt dat zij ten gevolge van een RSI-syndroom elleboogproblemen
heeft op grond waarvan zij niet in staat is tot langdurige repeterende
kortcyclische arbeid. Daardoor is het onmogelijk de geduide functies te
vervullen, aldus eiseres. Tevens is zij van mening dat de bijzondere eisen
die gesteld worden aan hand- en vingergebruik, gebogen werken, reiken en
tillen deze functies eveneens ongeschikt maken. Voorts heeft eiseres nog een
aantal arbeidskundige grieven.

Ter onderbouwing van haar beroep heeft eiseres een contra-expertise
overgelegd van M.D.F. van Eijsden-Besseling, revalidatie-arts te Maastricht,
gedateerd 6 oktober 1995, alsmede een aanvulling hierop van 23 september
1996. Hieruit blijkt dat zij eiseres vanwege het voorkomen van (elementen
van) langdurige repeterende kortcyclische arbeid in elk der drie geduide
functies ongeschikt acht deze te vervullen.

Verweerder is van oordeel dat het bestreden besluit op goede gronden is
genomen.
Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft verweerder een brief overgelegd van
haar verzekeringsarts W.M. Koek van 18 oktober 1996. Zij stelt dat wel
degelijk rekening is gehouden met het gegeven dat eiseres niet in staat is
tot het verrichten van ‘kortcyclische in combinatie met monotone arbeid.’ De
verzekeringsarts is van mening dat hiermee bij het duiden van de functies
voldoende rekening is gehouden en dat de interpretatie van revalidatie-arts
Van Eijsden-Besseling van de in deze functies voorkomende werkzaamheden in
strijd is met de uitgebreide functie-omschrijvingen.

Wettelijk kader.

De artikelen 18 van de WAO en 5 van de AAW luiden voorzover hier van belang:
1. Arbeidsongeschikt, geheel of gedeeltelijk, is hij die als rechtstreeks en
objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken geheel of
gedeeltelijk niet in staat is om met arbeid te verdienen, hetgeen gezonde
personen, met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid
verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan, met arbeid
gewoonlijk verdienen. (…)

5. In het eerste en tweede lid wordt onder de eerstgenoemde arbeid verstaan
alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe de werknemer met zijn krachten en
bekwaamheden in staat is.

6. Bij de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid wordt buiten
beschouwing gelaten of de werknemer de arbeid feitelijk kan verkrijgen.

De rechtbank overweegt als volgt.

De rechtbank merkt vooreerst op dat eiseres ter zitting uitdrukkelijk heeft
gesteld haar arbeidskundige grieven niet langer te handhaven. Derhalve
resteert de grief van eiseres dat zij in verband met haar beperkingen
ongeschikt is tot het verrichten van de geduide functies.

Aangezien de standpunten van partijen over de gezondheidstoestand van eiseres
uiteenlopen, heeft de rechtbank eerdergenoemde deskundigenonderzoek gelast.

Blijkens zijn rapportage is de deskundige revalidatie-arts Blanken van mening
dat bij eiseres sprake is van gegeneraliseerde pijnklachten in hoofd,
halswervelkolom, beide schouders, beide armen en voeten, alsmede van
epicondylitiden laterales beiderzijds. Er is sprake van bewegingsbeperking
van het rechter schouder- en heupgewricht. Voorts stelt hij dat hij in grote
lijnen dezelfde afwijkingen heeft geconstateerd als revalidatie-arts Van
Eijsden-Besseling, waarbij benadrukt dat het RSI-syndroom een omstreden beeld
is dat in brede medische kring niet als ziekte is geaccepteerd.

Hij kan zich voorts -vanuit zijn eigen vakgebied- verenigen met het door de
verzekeringsarts aangegeven arbeidsbeperkingen en hij acht op grond van het
door hem bij lichamelijk onderzoek vastgestelde eiseres per 19 April 1996 in
staat de in het advies van de arbeidskundige geduide functies volledig te
vervullen.

Bij dit oordeel heeft de deskundige rekening gehouden met de inlichtingen die
over eiseres zijn verstrekt door de terzake geraadpleegde behandelend artsen.
Tot slot geeft deskundige Blanken aan dat de behandelend psychiater Henneberg
van mening is dat op basis van de op zijn vakgebied bestaande depressiviteit
die in het verleden moeilijk behandelbaar is gebleken, eiseres niet
belastbaar is voor loonvormende arbeid. Op grond hiervan adviseert hij een
aanvullend onderzoek door een psychiater te overwgen, zo niet Henneberg in
zijn mening te volgen.

De vervolgens door de rechtbank benoemde deskundige psychiater Tonneyck is
blijkens zijn verslag van oordeel dat -evenals door hem vastgesteld bij zijn
eerdere psychiatrische expertise van 5 januari 1995- bij eiseres sprake is
van een somatisatie met depressieve symptomen zonder dat sprake is van een
compleet depressief beeld. Tevens zijn er klachten die wijzen op een
migraneus beeld.

Hij stelt het niet eens te zijn met de diagnose van behandelend psychiater
Henneberg -verwoord in zijn brief aan deskundige Blanken van 29 september
1997-, te weten een chronisch gemaskeerde depressie, om de volgende redenen:
‘ de concentratie is goed, er is geen anhedonie, er is geen apathie, de
eetlust is goed (behalve tijdens migraneuze perioden) het adequaat
modulerende effect, en het niet kunnen constateren van een sombere stemming.’
Deskundige Tonneyck concludeert dat bij eiseres op 19 April 1995 sprake is
van een ongedifferentieerde somatoforme stoornis. Deze afwijkingen zijn
weliswaar aan te merken als ziekte, doch geven hem geen aanleiding zich niet
te kunnen verenigen met de arbeidsbeperkingen die verweerders
verzekeringsarts ten aanzien van eiseres heeft vastgesteld. Voorts ontmoet de
opgave van arbeidsmogelijkheden bij hem uit medisch oogpunt geen bezwaar.
Hij geeft aan helaas geen informatie van de behandelend sector te hebben
ontvangen.

Eiseres heeft, hoewel daartoe uitdrukkelijk in de gelegenheid gesteld, niet
schriftelijk gereageerd op de deskundigenverslagen.

Ter zitting heeft eiseres er met name nogmaals op gewezen dat zij lichamelijk
niet in staat is tot arbeid in loondienst, zeker niet voor volle dagen. Zij
verwijst hiertoe naar het rapport van revalidatie-arts Van Eijsden-Besseling
-die gezien dient te worden als de deskundige op het gebied van RSI-, alsmede
naar diens brief van 23 September 1993 waarin zij zegt dat eiseres voor geen
der geduide functies geschikt is. Zij vindt het vreemd dat de deskundige
Blanken het met Van Eijsden-Besseling eens is over de aard van de stoornis
maar tot een tegengestelde conclusie komt dat het belastingpatroon adequaat
is.

Voorts is eiseres van mening dat twee van de drie geduide functies ongeschikt
zijn vanwege de bijzondere eisen die worden gesteld aan hand- en
vingergebruik, op welk punt zij blijkens het belastbaarheidspatroon beperkt
is.
Tevens constateert zij dat de deskundige Tonneyck en behandelend psychiater
Henneberg eveneens ernstig verdeeld zijn.
Op grond van al het naar voren gebrachte is eiseres van mening dat haar het
voordeel van de twijfel moet worden gegund.

Met betrekking tot hetgeen eiseres heeft aangevoerd ten aanzien van de
bijzondere eisen die gesteld worden aan het hand- en vingergebruik bij de
functies van modinette en monteur koffiezetters is de rechtbank van oordeel
-onder verwijzing naar het belastbaarheidspatroon van 14 december 1995
alsmede de bij de brief van 2 juli overgelegde van verweerders
verzekeringsarts ten aanzien van de markeringen bij de verwoordingen
functiebelasting- dat eiseres op dit punt slechts beperkt is voor zover er
sprake is van veel moeten draaien van de ellebogen en dat daarmee bij het
duiden van de functies voldoende rekening is gehouden. De rechtbank neemt
daarbij in aanmerking dat de deskundige Blanken kennelijk geen aanleiding
heeft gezien eiseres vanwege haar beperkingen op dit punt ongeschikt te
achten voor deze functies en voorts dat de door eiseres geconsulteerde
revalidatie-arts Van Eijsden-Besseling eiseres op andere gronden ongeschikt
acht deze functies te verrichten.

Met betrekking tot de constatering van eiseres dar de deskundige Blanken en
revalidatie-arts Van Eijsden-Besseling het weliswaar eens zijn over de aard
van de stoornis doch tot een tegengestelde conclusie komen ten aanzien van
het belastbaarheidspatroon, merkt de rechtbank op dat blijkens de
gedingstukken tussen beide artsen veeleer een verschil van mening bestaat
over de vraag of eiseres met haar beperkingen geschikt is tot het verrichten
van de geduide functies dan over de vraag of het door verweerders
verzekeringsarts vastgestelde belastbaarheidspatroon de beperkingen juist
weergeeft.
Nu de deskundige Blanken blijkens zijn verslag de rapportages van Van
Eijsden-Besseling uitdrukkelijk bij zijn oordeelsvorming heeft betrokken en
hij hierin kennelijk geen aanleiding heeft gezien een andersluidend standpunt
in te nemen, ziet de rechtbank geen aanleiding om aan de juistheid van het
oordeel van haar deskundige op dit punt te twijfelen.

Met betrekking tot de verdeeldheid tussen de deskundige psychiater Tonneyck
en de behandelend psychiater Henneberg aangaande de psychische geschiktheid
van eiseres de geduide functies te verrichten, overweegt de rechtbank dat
haar deskundige gemotiveerd heeft uiteengezet waarom hij het niet eens is met
de diagnose van Henneberg dat bij eiseres sprake is van een chronisch
gemaskeerde depressie en dat zij derhalve in staat moet worden geacht deze
functies te verrichten.

Nu eiseres -zoals ter zitting naar voren is gebracht- tevens zelf van mening
is dat geen sprake is van een depressie doch eerder van invloed van
lichamelijke klachten op haar geestelijke weerbaarheid, ziet de rechtbank
gelet op het vorenstaande geen aanleiding aan de juistheid van het oordeel
van haar deskundige op dit punt te twijfelen.

Nu de rechtbank ook overigens niet is gebleken, en eiseres evenmin
aannemelijk heeft gemaakt -bijvoorbeeld door reacties van de door haar
geraadpleegde artsen op de deskundigenverslagen te overleggen-, dat de
verslagen van de deskundigen hetzij wat betreft de daarin getrokken
conclusies, hetzij wat betreft de wijze van totstandkoming, onvolledig of
onjuist zijn, kent de rechtbank doorslaggevende betekenis toe aan de
bevindingen van de deskundigen.

Gezien het vorenstaande alsmede de overige medische en arbeidskundige
gegevnens, is de rechtbank van oordeel dat verweerder de mate van
arbeidsongeschiktheid van eiseres niet onjuist heeft vastgesteld.

Nu ook anderszins niet is gebleken van termen om het omstreden besluit te
vernietigen, zal het beroep ongegrond worden verklaard.

Proceskosten.

Van omstandigheden op grond waarvan een van de aprtijen zou moeten worden
veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten, is niet
gebleken.

3. Beslissing.

De rechtbank:
verklaart het beroep ongegrond.

Rechtsmiddel.
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad
van Beroep, postbus 16002, 3500 DA te Utrecht.
Het hoger beroep dient ingesteld te worden door het indienen van een
beroepschrift binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending
van de uitspraak door de griffier.

Rechters

Mr G. Guinau