Instantie: Commissie gelijke behandeling, 15 mei 1998

Instantie

Commissie gelijke behandeling

Samenvatting


Verzoekster, van Antilliaanse afkomst, werkte gedurende een maand als
receptioniste/telefoniste bij een bedrijf dat handelt in kantoor- en
afrekensystemen. Verzoekster werd tijdens haar proeftijd ontslagen. Volgens
verzoekster heeft haar afkomst daarbij een rol gespeeld.
De Commissie wijst er eerst op dat ook tijdens de proeftijd sprake kan zijn
van misbruik van bevoegdheid wanneer het discriminatieverbod wordt
overtreden. De Commissie stelt echter vast dat tussen partijen niet betwist
is dat verzoekster onvoldoende functioneeerde en dat zij daarop ook gewezen
is. Verzoekster onderbouwt haar klacht dat zij op grond van haar huidskleur
ontslagen is, door te verwijzen naar opmerkingen over haar afkomst die zouden
zijn gemaakt. De wederpartij ontkent dit echter ten stelligste. De Commissie
acht het begrijpelijk dat verzoekster door het ontslag is geraakt, omdat zij
zich volledig heeft ingezet. De Commissie kan echter niet vaststellen dat
sprake is van onderscheid op grond van ras. Het feit dat in het bedrijf
slechts een beperkt aantal werknemers van allochtone afkomst werkzaam is, is
op zich onvoldoende om een dergelijk oordeel te dragen.

Volledige tekst

1. HET VERZOEK

1.1. Op 31 juli 1997 verzocht mevrouw (….) te Amersfoort (hierna:
verzoekster) de Commissie gelijke behandeling haar oordeel uit te spreken
over de vraag of (….) B.V. te Amersfoort (hierna: de wederpartij) jegens
haar onderscheid heeft gemaakt op grond van ras, in strijd met de Algemene
wet gelijke behandeling (AWGB).

1.2. Verzoekster is tijdens haar proeftijd door de wederpartij ontslagen.
Verzoekster is geboren op Curaçao en heeft een zwarte huidskleur. Zij is van
mening dat de wederpartij haar vanwege haar afkomst ontslagen heeft en
daarmee in strijd heeft gehandeld met de AWGB.

2. DE LOOP VAN HET ONDERZOEK

2.1. De Commissie heeft het verzoek in behandeling genomen en een onderzoek
ingesteld. Partijen hebben hun standpunten schriftelijk toegelicht.

2.2. Vervolgens heeft de Commissie partijen opgeroepen en deze hebben hun
standpunten nader toegelicht tijdens een zitting op 6 april 1998. De
Commissie heeft een getuige opgeroepen.

Bij deze zitting waren aanwezig:
van de kant van verzoekster
– mw. (….) (verzoekster)

van de kant van de wederpartij
– dhr. (….) (directeur)

de getuige
– de heer (….) (chef-helpdesk wederpartij)

van de kant van de Commissie
– mw. mr. L.Y. Gonçalves-Ho Kang You (Kamervoorzitter)
– dhr. drs. B. van Schijndel (lid Kamer)
– dhr. mr. W.A. van Veen (lid Kamer)
– mw. mr. I.M. Hidding (secretaris Kamer)

2.3. Het oordeel is vastgesteld door Kamer II van de Commissie. In deze Kamer
hebben zitting de leden als vermeld onder 2.2.

3. DE RESULTATEN VAN HET ONDERZOEK

De feiten

3.1. De wederpartij is een bedrijf dat handelt in kantoor- en
afrekensystemen. Er zijn 80 werknemers werkzaam waaronder een werknemer van
Marokkaanse afkomst, een werknemer van Turkse afkomst en een werknemer van
Arubaanse afkomst.

3.2. Verzoekster is geboren op Curaçao en heeft een zwarte huidskleur.
Verzoekster was van 3 februari 1997 tot en met 28 februari 1997 als
receptioniste/telefoniste werkzaam bij de wederpartij. Verzoekster beschikt
over het LEAO-diploma en het diploma van de opleiding
receptioniste/telefoniste. Verzoekster is door een uitzendbureau naar de
wederpartij verwezen voor de betreffende functie.
De wederpartij is met verzoekster een arbeidsovereenkomst voor een jaar
aangegaan met een proeftijd van twee maanden. Verzoekster is door de
wederpartij na vier weken in dienst te zijn geweest, in haar proeftijd
ontslagen.

De standpunten van partijen

3.3. Verzoekster stelt het volgende.

Tijdens het dienstverband zijn er nooit echt klachten over haar geweest. Er
werden zelfs complimenten over haar mooie telefoonstem gemaakt. Ook heeft
verzoekster in die korte periode diverse mensen moeten inwerken. Dat duidt
erop dat verzoekster haar werk goed heeft gedaan en dat haar werkgever
vertrouwen in haar moet hebben gehad.

Voor zover verzoekster weet zijn er bij de wederpartij, een bedrijf dat
ongeveer 100 werknemers telt, geen mensen van allochtone afkomst werkzaam.
Slechts enkele keren heeft verzoekster een Marokkaanse werknemer gezien, maar
hij werkt in de buitendienst.

Ter zitting geeft verzoekster aan dat de leidinggevende en ook een andere
werknemer haar hebben meegedeeld dat zij de namen op moest schrijven van
degenen die opbelden. Dit is haar vaker gezegd. Men gaf aan dat alles verder
wel goed ging. Het eerste gesprek waarin haar expliciet werd meegedeeld dat
zij niet goed functioneerde was het gesprek waarbij zij werd ontslagen.
Tijdens dit gesprek met de chef-helpdesk kwamen er vreemde opmerkingen naar
voren, in de trant van “waar jij vandaan komt wonen hele vriendelijke
mensen”, en “waar jij vandaan komt zijn ze heel aardig”. Uit het gesprek
kwamen geen feiten of klachten naar voren die aanleiding konden zijn voor het
ontslag van verzoekster.

Na het gesprek stond een collega van verzoekster haar beneden uit te lachen.
Zij vertelde aan verzoekster dat zij van tevoren al wist dat verzoekster zou
worden ontslagen. Dat verklaarde voor verzoekster meteen waarom de sfeer die
dag zo vreemd was en haar collega zo vrolijk was. Toen verzoekster naar huis
liep, reden diverse collega’s haar voorbij die haar uitlachten.

Het werk van verzoekster wordt nu gedaan door een Nederlands meisje dat, voor
zover verzoekster weet, niet over de geëigende diploma’s beschikt.
Verzoekster is van mening dat zij is ontslagen vanwege haar huidskleur en dat
er daarom sprake is van ongelijke behandeling.

3.4. De wederpartij stelt het volgende.

De wederpartij ontkent met klem dat verzoekster ontslagen is vanwege haar
huidskleur.
Verzoekster is via een uitzendbureau voorgedragen voor deze functie. Er waren
meerdere kandidaten, waaruit zij is geselecteerd door de wederpartij. Bij
haar sollicitatie meende de wederpartij met verzoekster over een
gekwalificeerde, direct inzetbare telefoniste/receptioniste te kunnen
beschikken. In de praktijk bleek verzoekster absoluut niet aan de door haar
aangegeven kwaliteiten te voldoen. Er werden door haar aanhoudend teveel
fouten gemaakt bij het doorverbinden naar de juiste personen en zij vergat
voortdurend welke klant er ‘onder de knop’ zat en waarom deze had gebeld.
Teleurgesteld heeft de wederpartij bij monde van de chef-helpdesk aan
verzoekster meegedeeld dat de samenwerking daarom beëindigd werd. De
chef-helpdesk heeft desgevraagd ter zitting ten stelligste ontkend in de door
verzoekster gewraakte bewoordingen, letterlijk of impliciet, met haar
gesproken te hebben.

De wederpartij is buitengewoon gegriefd door de insinuatie van verzoekster
dat bij de beoordeling of selectie van haar medewerkers de huidskleur wordt
betrokken. Als dat het geval was, had de wederpartij aan verzoekster nooit de
gelegenheid gegeven om binnen de organisatie te komen werken.

3.5. De verklaring van de getuige

De getuige had de leiding over het team van drie personen waarin verzoekster
werkzaam was. Een medewerkster was ziek, de andere medewerkster werd na korte
tijd ontslagen. Verzoekster had een deeltijdaanstelling, maar heeft door deze
omstandigheden alleen en voltijds gewerkt.

De afdeling telefonische helpdesk fungeerde daarbij als achtervang voor
verzoekster. Het was een hectische periode en het bedrijf heeft er alles aan
gedaan om voor voldoende bezetting zorg te dragen. De getuige verklaart dat
hij verzoekster er vaker op gewezen heeft dat zij niet goed functioneerde.
Hij heeft haar aangegeven dat zij bij het doorverbinden beter moest noteren
wie er belde en waarover. Er waren klachten daarover zowel binnen het bedrijf
alsook van klanten. Op de dag waarop hij het besluit nam over het ontslag van
verzoekster heeft hij eerst met een paar medewerkers over het functioneren
van verzoekster gesproken. Hij heeft zich laten informeren en niet aan hen
meegedeeld dat hij de arbeidsovereenkomst zou beëindigen. Indien een collega
beweert dat zij wist dat verzoekster zou worden ontslagen is dat een gok. Het
kan zijn dat zij zelf tot die conclusie is gekomen na dat gesprek. De getuige
ontkent bij het gesprek over de beëindiging bewoordingen gebruikt te hebben
zoals door verzoekster in de klacht weergegeven. Hij heeft na het ontslag
gebeld met het uitzendbureau om mee te delen dat verzoekster ontslagen was en
te vragen om een nieuwe kandidaat.

4. DE OVERWEGINGEN VAN DE COMMISSIE

4.1. In geding is de vraag of de wederpartij jegens verzoekster onderscheid
op grond van ras heeft gemaakt bij het beëindigen van de arbeidsverhouding
zoals bedoeld in de AWGB, doordat de etnische afkomst van verzoekster daarbij
(mede) een rol heeft gespeeld.

4.2. Artikel 5 lid 1 sub b AWGB verbiedt in samenhang met artikel 1 AWGB,
onder meer het maken van onderscheid naar ras bij de beëindiging van een
arbeidsverhouding.
Volgens artikel 1 AWGB wordt onder onderscheid verstaan zowel direct als
indirect onderscheid. Artikel 1 AWGB bepaalt dat onderscheid tussen personen
op grond van ras een vorm van direct onderscheid is.
Het begrip ras in de AWGB moet overeenkomstig het Internationaal Verdrag
inzake de uitbanning van elke vorm van rassendiscriminatie en vaste
jurisprudentie van de Hoge Raad ruim worden uitgelegd en omvat tevens:
huidskleur, afkomst, of nationale of etnische afstamming (Tweede Kamer,
vergaderjaar 1990-1991, nr. 3, pag. 13.).

4.3. Volgens vaste jurisprudentie van de Commissie is er niet alleen sprake
van een door de wet verboden onderscheid wegens ras als deze grond de enige
aanleiding vormt voor ongelijke behandeling, maar tevens als deze grond mede
aanleiding vormt voor ongelijke behandeling (Zie onder meer Commissie gelijke
behandeling
14 april 1998, oordeelnummer 98-34.).

Ter beantwoording van de voorliggende vraag overweegt de Commissie het
volgende.

4.4. Verzoekster is gedurende de proeftijd ontslagen.
Ingevolge artikel 7:676 lid 2 BW is het toegestaan de dienstbetrekking zonder
opzegging of zonder inachtneming van de voor opzegging geldende bepalingen te
beëindigen. In de rechtspraak wordt evenwel uitgegaan van de doorwerking van
het discriminatie-verbod gedurende de proeftijd (Zie onder andere Rechtbank
Arnhem, 24 december 1987, PRg 1988, 2886.). Zo kan bij ontslag tijdens
proeftijd sprake zijn van misbruik van bevoegdheid wanneer het
discriminatieverbod wordt overtreden (Hoge Raad, 13 januari 1995, NJ 1995,
nr. 430.).

4.5. De Commissie rekent het niet tot haar taak te beoordelen of de redenen
voor de beëindiging van de arbeidsverhouding rechtsgeldig zijn. De taak van
de Commissie is te beoordelen of door de wederpartij daarbij mede onderscheid
op grond van ras is gemaakt (Zie onder meer Commissie gelijke behandeling 13
november 1995, oordeel 95-17.).
Indien de redenen voor het ontslag niet deugdelijk zijn kan dit een vermoeden
opleveren dat onderscheid op grond van ras daarbij een rol heeft gespeeld.
Daarvan kan ook sprake zijn indien de wederpartij het functioneren van
verzoekster op onzorgvuldige wijze heeft beoordeeld.

4.6. De Commissie stelt vast dat de wederpartij als reden voor de beëindiging
van de arbeidsverhouding heeft aangevoerd dat verzoekster niet goed
functioneerde. Zij zou telefoontjes niet goed doorverbinden, vergeten welke
klant zij aan de telefoon had en waarom deze klant opbelde en zij zou
vergeten de namen van klanten te noteren. Uit de verklaring van de
leidinggevende van verzoekster blijkt dat hij meerdere malen verzoekster op
deze tekortkomingen heeft gewezen. Dit wordt door verzoekster niet ontkend;
verzoekster geeft echter aan dat zij de indruk had dat zij overigens goed
functioneerde.

De Commissie stelt vast dat het noteren van namen van degenen die opbellen en
een zorgvuldige doorverbinding van klanten een wezenlijk onderdeel vormt van
de functie van een telefoniste/receptioniste. Wat het functioneren van
verzoekster betreft blijkt uit de hiervoor genoemde verklaringen van partijen
dat niet betwist is dat verzoekster daarin te kort is geschoten en dat de
wederpartij verzoekster gewezen heeft op de tekortkomingen.
Voorts is voldoende aannemelijk dat de chef-helpdesk zich voor het nemen van
het ontslagbesluit ook heeft laten informeren over het functioneren van
verzoekster door andere medewerkers. De opmerking van de collega dat zij van
het (voorgenomen) ontslag van verzoekster op de hoogte zou zijn, daargelaten
de juistheid daarvan, duidt ook in die richting.
De Commissie is dan ook van oordeel dat de door de wederpartij gevolgde
procedure voor het beoordelen van de geschiktheid van verzoekster – gelet op
het karakter van de proeftijd – voor de functie niet als onzorgvuldig kan
worden aangemerkt. Voorts is de Commissie van oordeel dat de door de
wederpartij opgegeven reden voor de beëindiging van de arbeidsverhouding niet
ondeugdelijk is.

4.7. Verzoekster heeft haar klacht, dat zij om reden van haar huidskleur
ontslagen is, onderbouwd door te verwijzen naar opmerkingen over haar afkomst
die tijdens het ‘ontslaggesprek’ zouden zijn gemaakt. Voorts geeft
verzoekster aan dat het bedrijf nagenoeg geen allochtone werknemers telt.
De Commissie stelt vast dat de wederpartij ten stelligste heeft ontkend
bedoelde opmerkingen te hebben gemaakt. De Commissie kan derhalve niet
vaststellen dat deze opmerkingen door de wederpartij zijn gemaakt.

De Commissie heeft wel geconstateerd dat verzoekster haar werkzaamheden is
aangevangen in een hectische periode in het bedrijf waarbij er sprake was van
onderbezetting op de afdeling. Verzoekster heeft zich op korte termijn
voltijds beschikbaar gesteld. Het is begrijpelijk dat verzoekster door het
ontslag is geraakt nu zij zich volledig heeft ingezet. Voorts heeft het
ontslagbesluit verzoekster overvallen omdat zij de opmerkingen over haar
functioneren niet als wezenlijke kritiek heeft ervaren.
De Commissie concludeert echter dat op grond van de aan haar voorgelegde
feiten geen aanwijzingen naar voren zijn gekomen die duiden op onderscheid
naar ras door de wederpartij. Het feit dat in het bedrijf van de wederpartij
slechts een beperkt aantal werknemers van allochtone afkomst werkzaam is, is
op zich onvoldoende om een dergelijk oordeel te dragen.

4.8. Op bovenstaande gronden oordeelt de Commissie dat niet aannemelijk is
geworden dat de afkomst van verzoekster mede een rol heeft gespeeld bij de
beëindiging van de arbeidsverhouding en derhalve de wederpartij jegens
verzoekster geen onderscheid op grond van ras heeft gemaakt zoals bedoeld in
de AWGB.

5. HET OORDEEL VAN DE COMMISSIE

De Commissie gelijke behandeling spreekt als haar oordeel uit dat (….) B.V.
te Amersfoort jegens mevrouw (….) te Amersfoort geen onderscheid naar ras
heeft gemaakt bij de beëindiging van de arbeidsverhouding zoals bedoeld in
artikel 5 lid 1 onder b in samenhang met artikel 1 van de Algemene wet
gelijke behandeling.

Rechters

Mmw. mr. L.Y. Gonçalves-Ho Kang You (Kamervoorzitter), dhr. drs. B. vanSchijndel (lid Kamer),- dhr. mr. W.A. van Veen (lid Kamer), mw. mr. I.M. Hidding (secretaris Kamer)