Instantie: Hof ‘s-Hertogenbosch, 4 februari 1997

Instantie

Hof ‘s-Hertogenbosch

Samenvatting


De vrouw is door de man meerdere malen seksueel misbruikt, toen zij nog
minderjarig was. De man is een voorwaardelijke straf opgelegd door de
politierechter. De vrouw wil een schadevergoeding. De rechtbank oordeelt dat
gezien de ingrijpende gevolgen voor de vrouw, de man haar een voorschot op de
schadevergoeding van ƒ 15 000 moet betalen. De man gaat hiervan in beroep.
Dit wordt verworpen, omdat het toegekende voorschot niet te hoog voorkomt
gelet op de aan te nemen omvang van de materiële en immateriële schade.

Volledige tekst

1. De eerste aanleg

Het Hof verwijst daarvoor naar het vonnis waarvan beroep, waarvan een kopie
aan dit arrest is gehecht.

2. Het geding in hoger beroep

Bij memorie van grieven heeft appellant tegen het vonnis waarvan beroep 5
grieven aangevoerd en onder overlegging van een produktie geconcludeerd tot
vernietiging van het vonnis waarvan beroep, afwijzing alsnog van G’s
vorderingen en haar veroordeling in de kosten van beide instanties.
G heeft bij memorie van antwoord de grieven bestreden en geconcludeerd tot
bekrachtiging van het vonnis waarvan beroep.
Tenslotte hebben partijen de stukken overgelegd voor arrest.

3. De gronden van het hoger beroep:

De grieven luiden:

Grief 1

Ten onrechte heeft de president van de rechtbank bepaald dat geïntimeerde
voldoende spoedeisend belang heeft bij het door haar gevorderde voorschot.

Grief 2

Ten onrechte heeft de president van de rechtbank bepaald dat gedaagde niet
gesteld laat staan aannemelijk heeft gemaakt dat de klachten gesteld door
eiseres een andere oorzaak hebben dan de door hem jegens haar gepleegde
onrechtmatige daad.

Grief 3

Ten onrechte heeft de president van de rechtbank overwogen en bepaald dat het
gevorderde voorschot op schadevergoeding niet onredelijk hoog voor komt.

Grief 4

Ten onrechte heeft de president van de rechtbank bepaald dat het
restitutie-risico, bij afweging van de betrokken belangen en gelet op de
hoogte van het bedrag, aanvaardbaar is.

Grief 5

Ten onrechte heeft de president de vordering van geïntimeerde toegewezen en
appellant veroordeeld in de proceskosten.

4. De beoordeling

4.1. In de toelichting op de eerste grief spreekt appellant steeds over
straf. In de aangevochten overweging wordt niet gesproken over straf maar
over erkenning. Schadevergoeding is steeds mede een vorm van erkenning. Ter
heling van het door G ondergaan psychisch leed is een -zij het ook gedwongen-
erkenning ook van de kant van appellant van groot belang. Het
leedveroorzakend handelen van appellant heeft zolang geleden plaatsgevonden
dat, nu de gevolgen daarvan nog steeds niet zijn verwerkt, vergoeding van de
schade niet anders dan spoedeisend kan zijn. De grief is ongegrond.

4.2. Het causaal verband tussen G’s klachten en haar bejegening in het
verleden door appellant kan voorshands worden aangenomen. Het hof acht
geslagen op het zich bij de stukken bevindend proces-verbaal van politie en
op de aanmerkelijke hoogte van de aan appellant opgelegde gevangenisstraf en
concludeert daaruit voorshands, dat die bejegening zeer onbehoorlijk is
geweest en zeer beschadigend moet zijn geweest. Dat laatste vindt bevestiging
in het attest van mevrouw Nottet. Enige andere mogelijke oorzaak van G’s
lijden wordt niet genoemd. Uit de brief van appellants moeder komt slechts
een gewoon en gezond kind naar voren.
Daarom faalt grief 2 en ook grief 3, omdat in vergelijking tot de aan te
nemen omvang van de materiële en immateriële schade het toegekende voorschot
niet te hoog voorkomt.

4.3. Grief 4 faalt omdat er onvoldoende reden is om rekening te houden met
enige toekomstige noodzaak of verplichting van G tot restitutie.

4.4. Uit al het vorenstaande volgt dat appellant terecht werd veroordeeld
zodat ook grief 5 geen doel treft. Het vonnis waarvan beroep dient te worden
bekrachtigd met veroordeling van appellant als de in het ongelijk te stellen
partij in de kosten van het hoger beroep.

5. De uitspraak

Het hof:

bekrachtigt het vonnis waarvan beroep en veroordeelt appellant in de kosten
van het hoger beroep, aan de zijde van geïntimeerde begroot op ƒ 420 ter zake
van verschotten en op ƒ 1500 wegens salaris procureur, een en ander op de
voet van artikel 57b van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering te
betalen aan de griffier van dit hof.

Rechters

Mrs Jurgens, De Wilde, Rothuizen-Van Dijk