Instantie: Kantonrechter Leiden, 31 juli 1996

Instantie

Kantonrechter Leiden

Samenvatting


Een zwangere vrouw mocht op grond van haar zwangerschap haar
kelnerwerkzaamheden in een restaurant niet meer voortzetten. Wel mocht zij
buffetwerkzaamheden uitvoeren omdat haar dikke buik dan minder zichtbaar was.
De Commissie gelijke behandeling oordeelde dat de werkgever een verboden
onderscheid maakte tussen mannen en vrouwen door een vrouw op grond van haar
zwangerschap tegen haar zin uit te sluiten van haar normale werkzaamheden
(CGB 7 oktober 1993). De kantonrechter volgt de Commissie in zijn vonnis en
kent een schadevergoeding toe van ƒ 2400, waarvan ƒ 1500 immateriële
schadevergoeding en ƒ 900 aan gemiste fooien.

Volledige tekst

Overwegingen
1. A vordert een verklaring voor recht dat De Witte Raaf de in 1991 geldende
Wet Gelijke Behandeling van Mannen en Vrouwen heeft overtreden door haar als
zwangere vrouw van haar gewone werkzaamheden uit te sluiten, alsmede,
voorzover thans nog van belang, veroordeling van De Witte Raaf tot betaling
van een bedrag van ƒ 10 000 wegens geleden immateriële schade en een bedrag
van ƒ 900 netto wegens misgelopen fooien.
2. De Witte Raaf heeft verweer gevoerd. Bij tussenvonnis van 8 mei 1996 is
een comparitie van partijen bevolen.
3. Vast staat, dat A per 1 april 1989 in dienst is getreden van De Witte Raaf
in de functie van kelner tegen een salaris van laatstelijk ƒ 2754, 57 per
maand exclusief fooien. Medio september 1990 heeft zij haar werkgever
meegedeeld dat zij zwanger was en wanneer de geboorte van haar kind werd
verwacht. Van eind september 1990 tot 6 februari 1991 was zij
arbeidsongeschikt. Bij haar herstel (voor 50%) op die datum heeft De Witte
Raaf A gevraagd om in plaats van haar gewone werk als restaurantkelner
buffetdiensten te gaan verrichten. Daarbij is als motief opgegeven dat een
zwangere kelner `geen gezicht’ zou zijn voor de gasten van het klassieke
restaurant en dat buffetwerk lichter zou zijn. Achter het buffet zou haar
dikke buik volgens De Witte Raaf minder zichtbaar zijn voor de gasten. A
heeft het voorstel om buffetwerkzaamheden te verrichten afgewezen en heeft
gevraagd haar gewone werk als restaurantkelner te mogen verrichten; De Witte
Raaf heeft zulks geweigerd. Sindsdien heeft A geen feitelijke werkzaamheden
bij de De Witte Raaf verricht. A had niet om lichter werk gevraagd en betwist
dat buffetwerk voor haar lichter zou zijn geweest.
4. De Commissie Gelijke Behandeling heeft bij uitspraak van 7 oktober 1993
(op tegenspraak) geoordeeld dat De Witte Raaf jegens A onderscheid naar
geslacht heeft gemaakt, zulks in strijd met art. 7A:1637ij BW. Omdat de
Commissie geen rechterlijke instantie is verlangt A alsnog een uitspraak van
de kantonrechter hieromtrent.
5. Met de Commissie is de Kantonrechter van oordeel dat De Witte Raaf jegens
A in strijd met genoemde wetsbepaling onderscheid naar geslacht heeft gemaakt
door haar, op grond van de zichtbare gevolgen van haar zwangerschap, uit te
sluiten van haar normale werk als kelner in het restaurant van De Witte Raaf.
Niet valt in te zien dat gasten van een `klassiek’ restaurant er
redelijkerwijs aanstoot aan zouden kunnen nemen dat zij door een zwangere
vrouw bediend worden of dat enig ander redelijk belang dit onderscheid
rechtvaardigde. De wettelijke uitzondering dat in het belang van de zwangere
onderscheid kan worden gemaakt is hier niet van toepassing nu A gemotiveerd
heeft aangegeven dat het buffetwerk niet lichter voor haar zou zijn geweest,
dat zij niet om lichter werk heeft gevraagd en dat zij haar gewone werk
fysiek goed aankon. Het eerste onderdeel van de vordering is op grond van het
vorenoverwogene toewijsbaar.
6. De kantonrechter acht voorts voldoende aannemelijk dat A zich door deze
behandeling gekrenkt heeft gevoeld. De tengevolge daarvan door haar geleden
immateriële schade wordt naar billijkheid vastgesteld op ƒ 1500 welk bedrag
als netto vermogensschade aan haar behoort te worden vergoed.
7. De Witte Raaf heeft niet voldoende gemotiveerd weersproken dat A ten
gevolge van uitsluiting van haar gewone arbeid fooien is misgelopen; het
bedrag daarvan ad ƒ 900 is op zichzelf evenmin gemotiveerd betwist. Dit
verlies is een rechtstreeks en voorzienbaar gevolg van het niet toelaten tot
de gewone werkzaamheden. Nu er geen geldige reden bestond om A van haar
werkzaamheden als kelner uit te sluiten en zij derhalve de als alternatief
aangeboden buffetwerkzaamheden niet behoefde te aanvaarden, kan in het midden
blijven of zij als buffetbediende al dan niet zou hebben gedeeld in de
fooienpot.
8. Nu partijen ieder op onderdelen in het ongelijk zijn gesteld is er
aanleiding om de proceskosten te compenseren.

Beslissing:
De kantonrechter:
– verklaart voor recht dat gedaagde in februari 1991 de toen geldende Wet
Gelijke Behandeling van mannen en vrouwen heeft overtreden door eiseres niet
tot haar werk als kelner toe te laten;
– veroordeelt de Witte Raaf om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan A te
betalen de som van ƒ 2400 (netto) terzake van schadevergoeding, vermeerderd
met de wettelijke rente daarover vanaf 5 juli 1994 tot de dag der voldoening;
– compenseert de proceskosten zodanig dat iedere partij de eigen kosten
draagt;
– verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
– wijst af het meer of anders gevorderde.

Rechters

Mr. R.Th. van Leeuwe